kerkje op de hoek van de Grote Markt niet alleen een halve eeuw een torentje zou
moeten ontberen32, maar de afwerking ook in de grondverf bleef steken33.
Ook in Vlissingen was de huisvesting aanvankelijk niet erg florissant; 'men
behielp zig', zo noteerde Ten Hulscher in 1807 op visitatiebezoek, 'eerst in een
hok of stal, meer geschikt voor beesten, dan voor menschen, op hoop, dat men
een of ander publiek gebouw der stad ten hunne gebruyke zou afgeven'34. Een
hoop die ijdel bleek, ofschoon ook de Franse garnizoenscommandant, die er op
gebrand was zijn manschappen een fatsoenlijk kerklokaal te bezorgen en zich na
een korte blik in het inwendige had afgevraagd hoe men 'in zoo een plaats het
konde uijthouden', alle steun in deze toezegde35.
In Heinkenszand werd het de daartoe speciaal in 1805 op eigen gelegenheid
aangekochte buitenplaats Barbistein, waar men de kerk over vrijwel de hele
breedte van het bouwblok achter de voorgevel onderbracht, maai- vrijwel niets
uitwendig de nieuwe bestemming verraadde: alle vensters waren rechtgesloten,
alleen een schriel torentje aan de achterzijde ter hoogte van de linkerhelft van de
middenrisaliet, waarvan slechts de spits boven het hoge schilddak van het huis
oprees, wees op de gewijde functie van het complex36. Erg veel gebruik heeft
men er vooreerst overigens niet van kunnen maken; het werd beurtelings door
Hollandse, Engelse en Franse militairen als kazerne of munitiedepot benut, en
had daaronder veel te lijden37.
Alleen op het platteland van Zuid-Beveland kwam het in deze jaren al tot de
bouw van nieuwe vrijstaande bedehuizen: in 1796-'97 in 's-Heerenhoek, in 1801
in Kwadendamme, in 1804 in Kapelle38. Daarnaast kwam in 1804-'05 in Vlissin
gen een nieuwe kerk tot stand door de inwendige verbouwing en verbinding van
twee even te voren aan de Pottekaai aangekochte woningen39. Het resultaat was
een simpele rechthoekige zaal met schilddak en rondboogvensters; aan de achter
zijde was in het interieur een halfronde nis voor het altaar uitgespaard40. De vesti
ging in Kapelle bleek overigens van korte duur; al in 1806 verloor men de eigen
pastoor, waarna de dienst nog een tijdje vanuit Goes door een kapelaan waarge
nomen is, totdat het kerkje in 1816 buiten gebruik werd gesteld en in 1839 werd
verkocht41.
32. Van der Aa, Aardrijkskundig [noot 22], XI, 622.
33. Althans volgens De Godsdienstvriend, XXXVIII (1837), 31.
34. 'Een missieverslag van den aartspriester Ten Hulscher in 1807', Bijdragen voor de Geschiede
nis van het Bisdom van Haarlem, XLI (1923), 306.
35. Blijkens brief P aan AP, 11 -7-1802, AP 824.
36. Overigens werd voor dat laatste vermoedelijk een oudere torenvoet benut, want op een prent uit
1743 verschijnt precies op deze plaats al een kleine torenui boven de daknok. Vgl. daartoe de gravure
van H. Spilman naar tekening van C. Pronk uit het Kabinet van Nederlandse gezigten uit 1743,
Zeel.111. II 1505, met de door J. Kreune in 1937 gecopieerde bouwtekening van L. de Lannée de Bé-
trancourtuit 1834, Zeel.111. II 1503.
37. Blijkens request van KM aan K, 15-1-1819. R.K.Ere 47, doss. 3259.
38. Data ontleend aan *L34, 206-209.
39. Zie *L43, 92; alsmede Van der Aa, Aardrijkskundig [noot 22], XI, 781; Winkelman, Vlissingen
[noot 13], 152-153. Volgens *L15, 13: eerste steen 20-8-1804 gelegd, ingewijd 21-5-1805. Voor de
financiering zie brief KB aan DG, 6-11 -1816, R.K.Ere 14, doss. 756.
40. Vgl. de bij gelegenheid van de overstroming van 1808 gemaakte prent 'Gezigt naar de Kerk
straat, Steenen Beer en Dok te Vlissingen, 15 Januarij 1808', GA Vlissingen.
41. Zie *L34, 209; *L 1,63-64.
83