op de bouwval verloren door indertijd een vergoeding van 30.000 franken te ac cepteren. Omdat, afgezien daarvan, het departement van Hervormde Eeredienst bovendien meende dat een tweede kerk voor Vlissingen ook geheel overbodig was105, werd het verzoek bij KB van 4 februari 1818 no. 58 afgewezen106. Nog voor de hervormden hadden zich uit Vlissingen overigens de walen ge meld, en om teruggave van en schadevergoeding vóór het afbranden van hun kerk verzocht. Daarvan stonden inderdaad nog slechts de vier buitenmuren over eind, terwijl het kerkterrein door het Nederlandse Zeewezen bleek te worden be zet107. Herstel werd evenwel op niet minder dan 39.000 berekend, en daar dit voor een gemeente van vijftig leden buiten elke proportie was, werden de walen bij KB van 2 mei 1818 no. 66 naai- de lutheranen en presbyterianen doorverwe zen, om met hen een overeenkomst te sluiten voor medegebruik van hun kerk. Zij zouden hiermee geen genoegen nemen en twee jaar later een nieuwe poging wagen. Het derde rampenslachtoffer, de hervormde gemeente van Sluis, had voor die tijd evenmin succes. Ofschoon ieder de noodzaak van ingrijpen ongetwijfeld er kende, was men na de fatale brand die de Janskerk in de as legde gedurende twaalf jaar aangewezen op de haastig als noodonderkomen ingerichte Gasthuis kapel, die meer dan een eeuw als waalse kerk gediend, maar in 1794 door een bombardement onklaar gemaakt was108. Deze was uiteraard veel te klein, en al in 1814 volgde een noodkreet om hulp109. Zij bleef tot het begin van de jaren twintig evenwel onverhoord. Concreet resultaat zouden voordien slechts twee Zeeuwse gemeenten boeken, Gapinge en Philippine, respectievelijk op Walcheren en in Zeeuwsch-Vlaande- ren, die sedert 1817 elk een subsidieaanvraag om herstel van hun bouwvallige kerkjes hadden lopen. Bij KB van 22 januari 1819 no. 40 kregen zij temidden van vele andere Nederlandse gemeenten daartoe een bescheiden bedrag van de staat"0. In het eerste geval ging het om een laatgotisch bouwwerk uit de zestiende eeuw, dat tot heden bewaard is gebleven"1; het kerkje van Philippine, dat uit 1646 dateerde, is nadien alsnog verloren gegaan. Het algemene plan van onderstand van 1818 Het is dan op het eind van het jaar 1818, dat men in Den Haag, op grond van de voortdurende stroom van subsidieaanvragen uit het hele land, tot de conclusie komt, dat aan alle wensen van katholieke zijde op het terrein van de kerkbouw voorlopig nog niet zal zijn voldaan, en de behoeften in deze de bij de overheid voorhanden middelen verre overtreffen. 105. Brief CG N.H.Ere en CG Oorlog aan K, 23-1-1818 no. 30/173, N.H.Ere 39: 23-1-1818 no. 307. 106. Brief SvS aan CG N.H.Ere en CG Oorlog, 4-2-1818 no. 58, N.H.Ere 39: 10-2-1818 no. 573. 107. Brief Ga.i. aan DG, 14-4-1818 no. 783, N.H.Ere 46: 22-4-1818 no. 1515. 108. Zie *L19, 153-154. 109. Zie brieven CG Dept Monden van Schelde aan SvS van BinZ, 10-5-1814 no. 210, en 11-5- 1814 no. 218, Ere 7: 29-6-1814 no. 24. 110. KB van 22-1-1819 no. 40, N.H.Ere 61: 29-1-1819 no. 274: Philippine 1.300, Gapinge 700. 111. Voor de kerk van Gapinge zie o.m.: P. Don, 'Kerken te Middelburg, Veere, Gapinge, Vrouwen polder en Serooskerke'Bulletin van de Stichting Oude Zeeuwse Kerken, no. 5 (1980), 27-30. 100

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1996 | | pagina 128