Goubau krijgt 14 december derhalve de opdracht om dié informatie in te win
nen, die het mogelijk maakt om een prioriteitenlijstje op te stellen, opdat de
meest urgente gevallen het eerst geholpen kunnen worden, waarbij de verstrekte
geldsom zodanig dient te zijn, dat de desbetreffende kerk, eenmaal in goede staat
gebracht, geen verdere zorg van het rijk meer behoeft en de verantwoordelijkheid
voor het onderhoud met een gerust hart aan de belanghebbenden overgelaten kan
worden"2. Met andere woorden: de koning verlangt van zijn minister een 'alge
meen plan van onderstand voor den aanbouw en de groote herstellingen van ker
ken', en wel met spoed, opdat het nog het komende jaar bij het subsidiebeleid tot
leidraad zou kunnen strekken.
Zodoende is een systematische inventarisatie geboden, en per departementale
circulaire van 7 januari 1819 worden alle provinciale gouverneurs van de noor
delijke provincies van het Verenigd Koninkrijk opgeroepen, daaraan hun bijdrage
te leveren"3. De enige provincie die daarop evenwel binnen afzienbare tijd met
inzending van het gevraagde reageert, is Drenthe - maar daar had men dan ook
weinig te melden - en op 19 april volgt derhalve een rappel, met aanmaning tot
spoed"4. Het moet vier maanden later in het Zeeuwse geval nog eens herhaald
worden"5, want het provinciebestuur alhier blijkt evenmin zeer vlot te handelen.
Het duurt tot 19 oktober 1819, eer Gedeputeerde Staten hun staatje gereed heb
ben, met een op mate van urgentie toegespitste rangorde.
Als hoofdoorzaak van deze late inzending voerden zij daarin aan dat het hun
niet raadzaam had geleken 'deswegens eene algemeene aanschrijving te doen,
maar dat het ons verkieslijk toescheen, dat dezelve op eene confidentiële wijze
door vertrouwde persoonen, die zich zoo veel mogelijk door eigen overtuiging
verzekerden van het waarlijk noodzakelijke der voorgedragen werken' werd ge
daan, omdat zo het beste onmatige verlangens voorkomen en de meest correcte
inlichtingen verkregen konden worden"6. Het was een terechte inschatting, zoals
men achteraf kan constateren na een blik op de inderdaad alleszins onmatige ver
langens van de katholieken in de provincie Gelderland, waar men dit kennelijk
niet voorzien en deze voorzorgsmaatregel daarom niet genomen had"7. Of men
overigens daadwerkelijk het nagestreefde oogmerk geheel bereikt had, durft men
in Middelburg niet te garanderen, zodat een nader onderzoek in detail door des
kundigen nodig zal zijn. Maar globaal kan men wel voor de juistheid instaan.
In totaal heeft men in het toegezonden en van een uitgebreide toelichting verge
zelde staatje elf staties als bouwrijp opgevoerd, waarbij de plannen zowel kerken
als pastorieën betreffen"8. De totaal daartoe benodigde som bedraagt 100.648,
de totaal verlangde subsidie daarop liefst 92.568. Omdat het volgens Gedepu
teerde Staten de permanente geldnood aan katholieke zijde is, waardoor hun ker-
112. Brief SvS aan DG, 14-12-1818, R.K.Ere 46, doss. 3191.
113. Circulaire DG aan alle G's, 7-1-1819. R.K.Ere 46, doss. 3191.
114. Circulaire DG aan alle G's, 19-4-1819, R.K.Ere 46, doss. 3191.
115. Brief DG aan GS, 31-8-1819, R.K.Ere 63, doss. 4207.
116. Brief GS aan DG, 19-10-1819, R.K.Ere 63, doss. 4207.
117. Zie Von der Dunk, 'Rijkswaterstaat' [noot 1], 95.
118. Zie: 'Staat houdende opgaaf van hetgeen de R.C. Gemeenten van 's Rijkswege verlangen tot
opbouw, uitbreiding of herstel hunner kerken pastorijen'; en 'Promemorie behoorende bij den
Staat der gevraagde subsidien voor de Roomsch-Catholieke Kerken in Zeeland', bijl. bij brief GS aan
DG, 19-10-1819, R.K. Ere 63, doss. 4207. Voor het staatje zie Bijlage II.
101