De Zeeuwse rondreis van 1820 Maar op 18 februari 1820 kon men dan eindelijk op kerkepad. Over de wijze van vervoer - particulier of openbaar, of een mengvorm van beide - zijn wij helaas niet ingelicht. Omdat jonkheer A.C. van Citters wel niet zal zijn gaan lopen, valt aan te nemen dat men over land per koets gereisd is, ofschoon de door de com missie later in haar verslag opgegeven reistijden niet of nauwelijks onder de in de, in 1824 als appendix aan de geografische gids voor Zeeland van De Kanter toegevoegde, Reiswijzer der provincie Zeeland opgegeven normale tijdsafstan den voor voetgangers liggen153. Gebruik van het openbaar vervoer, met alle tus- sendorps oponthoud vandien, zou dit kunnen verklaren, evenals het ontbreken van een koetsier in het reisgezelschap. De postwagendiensten waren indertijd echter tussen de stedelijke kernen bui ten Walcheren dermate weinig frequent - en ontbraken, waar het de verbinding met de dorpen betrof, soms zelfs geheel - dat het gebruik van een eigen wagen meer voor de hand ligt. Temeer, daar in de declaraties van vaste dagvergoedingen sprake is - voor de diverse deelnemers bovendien van uiteenlopende, aan rang gerelateerde hoogte - en nergens vervoersprijzen opgevoerd worden154. Ander zijds is het waarschijnlijk dat voor de verscheping van eiland tot eiland van de reguliere overzetveren of beurtscheepvaartdiensten gebruik is gemaakt - en van de kosten daarvan is evenmin iets terug te vinden. Of had men in deze als over heidscommissie vrij reizen? Voorts voeren ook deze boten niet alle dag, zodat dit de commissie zeer van een uitgesproken spaarzame dienstregeling afhankelijk had gemaakt - verklaart dit misschien de noodgedwongen lange rustperiode in Philippine? - ofschoon men in sommige plaatsen een boot kon huren, waarmee men bij vier personen nauwelijks duurder uitkwam155. Tot slot is onzeker, of het daarbij ook mogelijk was om elke keer de wagen op de boot mee te nemen; slechts een enkele keer wordt in de Reiswijzer uitdrukkelijk van de daartoe gebo den gelegenheid melding gemaakt, inclusief de daaraan verbonden prijs156. Of het viertal in Middelburg zelf begon is evenmin duidelijk. Hier in ieder ge val lagen zowel een katholieke als een lutherse aanvraag, en zij werden ook in de respectievelijke eindrapporten opgenomen, die overigens eerst een jaar later wer den uitgebracht157. Voor de al een jaar eerder opgegeven herstelwerkzaamheden aan de katholieke St. Petruskerk, nog steeds gevestigd in een niet als bedehuis herkenbaar woonpand op de Blauwe Dijk, en de tot de dertiende eeuw terug gaande gotische Gasthuiskapel heeft men de oude subsidiesom gehandhaafd. De 153. Vgl. Reiswijzer bij De Kanter Ab Utrecht Dresselhuis, Zeeland [noot 26], Tabel achterin. 154. Vgl. Declaraties dd. 7-4-1820, R.K.Ere 63, doss. 4207. 155. Vgl. Reiswijzer bij De Kanter Ab Utrecht Dresselhuis, Zeeland [noot 26], 74 voor de ver binding Goes-Zierikzee: met de reguliere dienst voor vier personen 4,-; met speciaal gehuurde boot ƒ4,80. 156. Zo bij de verbinding Kortgene-Wolphaartsdijk; zie Reiswijzer in De Kanter Ab Utrecht Dresselhuis, Zeeland [noot 26], 85. 157. Voor de katholieken bij brief van G aan DG, 17-1-1821 no. 4, R.K.Ere 80, doss. 5169, met 'Staat van subsidie voor de Roomsch Catholieke Kerken en Pastorijen', en 'Pro-Memorie, strekkende tot bewijs en toelichting van de gevraagde subsidien voor de Roomsche Catolieke kerken en Pasto rijen'. Voor de hervormden bij brief van G aan DG, 16-1-1821 no. 3, N.H.Ere 101: 11-4-1821 no. 1121, met 'Staat van Subsidie voor de Hervormde en andere niet R.Catholijke Kerken Pastorien', en 'Pro Memorie strekkende tot bewijs en toelichting van de gevraagde subsidien voor de hervormde en andere niet-Roomsche Catholieke Kerken en Pastorien'. Zie resp. Bijlages III en V. 109

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1996 | | pagina 137