Op 6 maart over Vlissingen in Middelburg teruggekeerd, neemt men de dag
daarop direct andermaal de boot naar Zeeuwsch-Vlaanderen, ditmaal naar de
oosthelft, en ditmaal direct vanuit de provinciehoofdstad. De tocht over de Wes-
terschelde kost de hele dag; na 14'/2 uur varen in Walsoorden aangekomen, doet
men dat etmaal niets meer en blijft men daar drie nachten slapen.
Op twee dagtochten worden vanuit dit havenplaatsje vier roomse kerken aan
gedaan; de eerste dag Hengstdijk, de volgende Ossenisse, Graauw en Hulst. De
katholieke staties van Boschkapelle, Stoppeldijk, St. Jansteen, Westdorpe en
Zuiddorpe, alle meer landinwaarts gelegen en in de staat van de commissie we
gens schulden opgevoerd, werden kennelijk niet door haar bezocht. Geen van
hen had blijkbaar om bijstand gevraagd, en bouwkundige wensen dezerzijds wa
ren evenmin geuit. Alleen zou Westdorpe, dat in een eerder stadium daarvoor te
vergeefs bij Den Haag had aangeklopt, in 1823 van de provincie 1.200 ontvan
gen om de in 1800 opgetrokken kerk te herstellen182.
In de drie wel bezochte dorpen ging het om herstel van kerk en pastorie. De
daartoe voor de gerestitueerde middeleeuwse kerkjes in Hengstdijk en Ossenisse
benodigde en gevraagde bedragen waren al in 1819 gering geweest, en waren dat
ook nu. In Ossenisse liet men ditmaal bovendien de veel duurdere vergroting van
de kerk vallen en beperkte men zich nu tot de bouw van een nieuwe sacristie. In
Graauw werden de in 1819 nog op 6.057 geraamde herstelkosten tot een derde
teruggebracht - en daarmee ook de benodigde subsidie183.
De St. Willibrorduskerk in Hulst tenslotte was nieuw op de lijst. Hier verlang
den de kerkmeesters liefst 8.495 subsidie voor vernieuwing van de venstergla
zen, de goten en het dak, alsmede andere herstelwerkzaamheden184. Omdat dit
niet urgent is, en de gemeente bovendien voldoende welgestelden telt om het
eventueel zelf te kunnen betalen, adviseren Van Citters en de zijnen in deze af
wijzend.
Op 10 maart steekt de commissie van Walsoorden de Westerschelde over naar
Bath op het uiterste oostpuntje van Zuid-Beveland. In Bath constateert men dat
de hervormden terecht het sedert 1791 als bedehuis in gebruik zijnde pakhuis on
geschikt achten, en 4.906 subsidie vragen om een binnen het fort gelegen wo
ning - ooit in gebruik bij de Ontvanger der Convoijen en Licenten - tot kerk in te
richten, alsmede de pastorie licht te herstellen185.
Nog dezelfde dag bezoekt men ook het verder westelijk, en aan de Ooster-
scheldeoever gelegen Krabbendijke, waar de uit 1662 stammende, inmiddels ver-
182. Van Winkelen, Westdorpe [noot 61], Inl.
183. Vgl. Promemorie, bijl. bij brief GS aan DG, 19-10-1819, R.K.Ere 63, doss. 4207; met Pro-Me
morie, bijl. bij brief G aan DG, 17-1-1821 no. 4, R.K.Ere 80, doss. 5169.
184. De begroting ervoor werd 9-3-1820 door J.F. Servaes opgemaakt. Bijgevoegd in R.K.Ere 63,
doss. 4207. Over de St. Willibrord: C. Peeters, 'De Willebrordsbasiliek', Heemschut, XXXVI (1959),
33-36; GJ. Lepoeter, 'De basiliek van de H. Willibrordus te Hulst', Bulletin van de Stichting Oude
Zeeuwse Kerken, no. 12 (1984), 9-19; R.E.L.B. de Kind, 'De St. Willibrorduskerk te Hulst. Een
kunsthistorische beschrijving en een historische analyse van haar bouwonderdelen', Jaarboek van de
Oudheidkundige Kring De Vier Ambachten, 1984/'85, 17-44. Voor de restauratiegeschiedenis zie
*L38, 293-317.
185. Pro-Memorie sub no. 21, bijl. bij brief G aan DG, 16-1-1821 no. 3, N.H.Ere 101: 11-4-1821
no. 1121. Over de hervormde gemeente van Bath: P.J. Aarssen, Rilland, Bath en Maire in de loop der
eeuwen, Kruiningen 1977, 156-170.
115