inzending, dat hij de uit Middelburg opgezonden staten een paar maanden later als voorbeeld naar de andere provinciale gezagsdragers zal opsturen205. Over de hele linie zijn de bedragen fors verminderd - nergens overschreden de kosten en subsidies per statie nu nog de 10.000 - maar dit was vooral bereikt door te hakken in de meest ambitieuze plannen. Zo was het in 1819 enige nieuw bouwproject, namelijk dat van Sluis ad 30.200, voor een vergrotingsplan inge ruild waarvan de kosten nog geen derde bedroegen. De gevraagde subsidie - ooit met liefst 29.200 voor Zeeland eveneens een absolute topper - was navenant te ruggebracht. In Oostburg zag men nu niet alleen definitief van vervanging van de oude Waalse Kerk door een grotere af, maar was ook de mate van uitbreiding fors ten opzichte van het vorig jaar gereduceerd, althans de prijs ervan voor kerk en staat meer dan gehalveerd. Alleen de aankoop van een nieuwe pastorie bleef ongewijzigd gehandhaafd. Nog drastischer was de korting die Heinkenszand met zijn uitbreidingsplannen onderging; van 17.000 bouwkosten naar 4.287, van 10.000 subsidie naar nul. Ook Hulst zou alles zelf moeten betalen; daarentegen werd voor Stoppeldijk - als enige - een kleine tegemoetkoming in de schulden voorgesteld. In Ossenisse tenslotte bleef van de geplande vergroting slechts de nieuwe sacristie over. Object van verbetering vormden twee in 1796 gerestitueerde middeleeuwse kerken (Hengstdijk en Ossenisse), één in 1804 aangekocht zeventiende-eeuws kerkje (Oostburg), twee na 1795 nieuw gebouwde kerken (Tholen en Vlissin- gen), en voor de rest een serie oude schuurkerken van voor de Omwenteling. Wat de geografische spreiding betrof, was er evenwel weinig veranderd. Met zeven van de elf, respectievelijk tien van de veertien bouwbehoeftige staties lag het zwaartepunt duidelijk op Zeeuwsch-Vlaanderen, dat ook zowel in 1819 als in 1820 zestig procent van de bouwkosten en zestig procent (uiteindelijk door het wegvallen van Heinkenszand zelfs tweederde) van de subsidies voor zijn reke ning nam. Ook aan protestantse zijde bleef het aantal grootschalige bouwplannen zeer be perkt. Wel waren de voorgestelde bedragen in totaal dubbel zo hoog - totale bouwsom 103.961,15, totale subsidie 73.118,21'A, beide inclusief de beide niet-hervormde - maar het ging hier dan ook om tweemaal zo veel gemeenten. Een nieuwe kerk - of althans: wederopbouw van de oude afgebrande - werd slechts aan Sluis toebedacht, voor 32.000, dat daarmee meteen dertig procent van de totale onkosten voor zijn rekening neemt, en, onder voorbehoud, aan de Waalse gemeente van Vlissingen, waar deze voor een wel bijzonder kleine ge meente op liefst 10.223,45 zou komen te staan. In beide gevallen zou het rijk overigens evenveel aan onderstand kwijt zijn - elk als enige tienduizend gulden, dus samen een kwart van het totaal - omdat de walen geen cent konden bijdra gen, en de hervormden van Sluis 22.000. Daarmee is het ook voornamelijk deze gemeente, die het verschil tussen totale hervormde bouwkosten en totale hervormde subsidie overbrugt, want de meeste gemeenten dragen zelf, ook waar het kleinere werken betreft, helemaal niets bij. Voor het overige behoeven slechts twee hervormde gemeenten een nieuw on derkomen; in Retranchement een nieuwe pastorie, in Bath een tot kerk te verbou- 205. Circulaire DG aan de G's van Noord-Brabant, Gelderland, Noord-Holland, Zuid-Holland, Utrecht, Friesland en Groningen, 11-5-1821, R.K.Ere 99, doss. 6127. 120

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1996 | | pagina 148