Als evenwel in 1823 het moment is aangebroken voor uitbetaling van de laatste ronde, dwingt kennelijke geldnood tot voorlopige halvering, en uitstel van uitke ring van de andere helft. Door de gouverneur om een schifting verzocht, geeft het Provinciaal College dan 23 april voor de eerste helft de hele som van luthers Middelburg en Retranchement, alsmede een deel van die van Wissenkerke en Krabbendijke op: Bath kan van de zijne voorlopig toch geen gebruik maken; in Wissenkerke en Krabbendijke is men nog niet begonnen, zodat men ook nog niet over het hele bedrag hoeft te beschikken; de reparaties in Retranchement zijn al klaar, zodat een spoedige uitkering voor deze plaats belangrijk is. Daarbij is dan nog Middelburg gevoegd op grond van de geringe som; alleen is men zelf niet geheel van de behoeften op de hoogte, want het toezicht berust, omdat lutheranen nu eenmaal geen calvinisten zijn, bij Gedeputeerde Staten zelf243. Ook ditmaal volgt de koning zijn raadgevers, en als dan enige maanden later bij KB van 15 juli 1823 no. 29 ook de andere helft toegewezen wordt, is de fi nanciering van hervormd Zeeland voor Den Haag voorlopig rond. De effecten van het kerkenplan van 1818 voor Zeeland In hoeverre werden de plannen, waarvoor in 1821 rijksonderstand werd toege kend, daadwerkelijk gerealiseerd, en in hoeverre werd aan de opzet om daarmee, met name in de gesubsidieerde gevallen, toch min of meer voor eens en voor al tijd van bedelbrieven verlost te zijn, in Zeeland voldaan? Immers, de bedoeling van de hele operatie was, zoals de koning had aangegeven, dat de ingrepen tel kens zodanig waren dat de geholpen kerk, eenmaal in goede staat gebracht, geen verdere zorg meer van het Rijk nodig zou hebben, en de onderhoudslasten voor het vervolg probleemloos door de belanghebbenden gedragen zouden kunnen worden. Voor de hervormde en de katholieke sector blijken de verschillen dan niet erg groot te zijn. Bezien wij eerst de protestantse kerken nader. Wat de uitvoering be treft: het gaat in dit verband te ver om alle reparaties aan middeleeuwse dorps kerkjes in detail na te trekken, en op te sommen uit welke dakgoten en dakpan nen deze precies bestonden. De vraag is bovendien, of men daarvan Den Haag op de hoogte heeft gesteld, of zelfs heeft moeten stellen. De afwikkeling was vermoedelijk vooral een zaak voor het Provinciaal College van Toezicht. Verder archiefonderzoek zou hieromtrent opheldering kunnen verschaffen. Wat Nieu- werkerk aangaat, bestaat er gerede twijfel, of er - afgezien van de sloop van de toren, die in 1820 plaats gevonden zou hebben244 - wel veel gebeurd is245. Gezien de meestal relatief geringe bedragen - ook in vergelijking met wat somtijds voor de katholieke herstelwerken nodig was - kunnen de ingrepen ook elders niet erg ingrijpend geweest zijn. Misschien daarom waren het niet weinige hervormde gemeenten, die binnen twintig jaar weer voor een luttel bedrag voor een nieuwe opknapbeurt bij Den Haag op de stoep stonden, soms zelfs meerma- 243. Brief PC aan G, 23-4-1823 no. 9, N.H.Ere 147: 28-4-1823 no. 1300. 244. Althans volgens *L45, 40. 245. Westerhof, 'Nieuwerkerk' [noot 193], 82, wijst er namelijk op dat in de vanaf 1820 bijgehou den notulen van de kerkvoogdij pas in 1854 iets over herstelwerkzaamheden opgemerkt wordt. 130

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1996 | | pagina 158