len, en soms zelfs binnen zeer afzienbare tijd - en met succes. Zo heeft Zoute- lande niet alleen in 1821, maar ook in 1831 en in 1839 met overheidsgeld haar pastorie vernieuwd; Sirjansland zelfs in 1829, 1832 en 1838 daarvoor geld ge kregen; en Sas van Gent in 1830 en 1839 voor reparatie van de nog geen eeuw oude kruiskerk246. Kennelijk was men hier of van rijkszijde voordien met geld te karig, of van gemeentezijde nadien met onderhoud te nalatig geweest. Meer 'on schuldig' in deze zin lijkt dan het geval van Brouwershaven, waar de kerk - ove rigens mogelijk pas in 1826 grondig hersteld247 - bij de novemberstorm van 1836 zware schade leed248. In Dreischor, wel door de commissie-Van Citters bezocht maar uiteindelijk niet op de lijst van het KB van 2 mei 1821 gekomen, wordt in 1826 alsnog een aanvraag om onderstand voor herstel van de middeleeuwse kerk ingediend, en drie jaar later ook gehonoreerd249. Inzake Westkapelle was het achteraf gezien maai' goed dat men er in 1821 geen geld aan heeft gespendeerd; op 14 maart 1831, een goed jaar voordat dit noodlot ook in Zierikzee toesloeg250, brandde de in 1432 gestichte hallekerk af. Slechts de toren, sinds 1818 als vuurtoren in ge bruik, heeft men weten te behouden251. Tenslotte, wat de in 1821 niet met succes bekroonde aanvragen betreft: de Kleine Kerk van Veere werd nog dat jaar heringericht252, terwijl de Grote Kerk voorlopig als bedelaarswerkhuis aan het rijk verbleef. Van het aan de hervormde gemeente ter compensatie toegewezen bedrag van 11.000 zou slechts 4.000 worden uitbetaald, omdat het in 1823 geopende werkhuis vier jaar later reeds weer zijn poorten sloot en de Grote Kerk vervolgens aan de vroegere gebruikers teruggegeven werd. In 1832 hebben deze het opnieuw aan de Nederlandse staat afgestaan, die het tot militair hospitaal deed inrichten253. En de waalse gemeente van Vlissingen werd bij KB van 13 mei 1823 no. 207 inderdaad opgeheven254. Heeft men nu met al deze bijdragen zijn doel bereikt? Grosso modo lijkt het ant woord daarop ja te moeten luiden. Alleen in West-Souburg bleek het verspild geld; de kerk werd in 1833 gesloopt255. Elders hielden de opgeknapte bedehuizen het minstens tot het eind van de eeuw uit; slechts in Sas van Gent ging deze in 1895 door brand verloren. Voor sommige brachten pas de Tweede Wereldoorlog 246. Zie staten in N.H.Ere 1779. Verder kregen ook Brouwershaven, Bruinisse en Vrouwenpolder voor het midden van de eeuw opnieuw een bedrag voor herstel. Poortvliet en West-Souburg vroegen blijkens staatje in N.H.Ere 1847 in 1823 daarentegen tevergeefs opnieuw subsidie. 247. De Bruin, 'De grootste kerk' [noot 200], 14-15. 248. Zie De Lussanet de la Sabloniere, 'Brouwershaven' (1985) [noot 200], 43. Blijkens staatje in N.H.Ere 1779 werd subsidie voor herstel verleend. 249. Vgl. staten in N.H.Ere 1847 en N.H.Ere 1779. St. Philipsland, waar de commissie blijkens haar declaraties ook langs was geweest, zou daarentegen pas in 1843 geld voor herstel van kerk en pastorie krijgen. 250. Daarover: *L46, 55-68. 251. Daarover naast *L23, 77, recent *L10, 6-9. 252. De Kanter Ab Utrecht Dresselhuis, Zeeland [noot 26], 167. 253. Zie *L12, 65-67. 254. Zie staatje N.H.Ere 1779. 255. Zie *L23, 59; en *L45, 44. 132

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1996 | | pagina 160