Daarmee zijn we bij het laatste vraagpunt gekomen: werd met het kerkenplan
voor Zeeland het beoogde effect op langere termijn bereikt? In dat opzicht kon
het departement over het algemeen inderdaad tevreden zijn. Zeker vergeleken bij
de overige provincies, waar niet zo'n nauwkeurige rondreis had plaats gevonden,
viel de komende decennia het aantal subsidieaanvragen - en de toekenningen -
zeer mee. Daaruit blijkt zowel dat de geholpen gemeenten inderdaad goed en
meest voor langere tijd geholpen zijn, als toch ook dat er in 1821 nauwelijks
werkelijk hulpbehoevende staties overgeslagen waren.
De eerste Zeeuwse succesvolle subsidieaanvraag voor een toen niet bedeelde
statie volgde in 1828 - uit Sas van Gent - en de eerste voor een indertijd wel be
deelde (tevens de tweede na het massale KB in totaal) twee jaar later, voor repa
raties van het inwendige van de kerk van Tholen, waarover de gebruikers bij de
koning klaagden dat door de 'zoogenaamd Champignon, een groot gedeelte dei-
houten vloerbeschotten en zitbanken zoodanig is verteerd, dat wanneer in de her
stelling daarvan niet wordt voorzien het kerkgebouw welhaast onbruikbaar zal
worden'298. De in 1826 nieuw aangetreden gouverneur E. baron van Vredenburch
(1779-1861), pleitte hier bovendien uitdrukkelijk de rekwestranten van verwaar
lozing vrij; dat de kerk nu al zo onder de zwammen zat, was te wijten aan de lage
en dus vochtige ligging, niet aan beroerd onderhoud299. Zodoende kwam het de
partement vrij makkelijk - wat niet wil zeggen: vrij snel - met geld over de
brug300. Dat de statie het kort daarop weer even dreigde te verspelen was omdat
men - in strijd met de bepalingen van het Koninklijk Besluit van 16 augustus
1824 no. 45, dat in deze algemene regels geformuleerd had - al vóór de toezeg
ging uit ongeduld en in de verwachting dat het er toch niet meer van zou komen
eigenmachtig tot uitvoering volgens naderhand gewijzigd plan was overge
gaan301.
Overigens bleven slechts weinig Zeeuwse verlangens in de jaren twintig ge
heel onvervuld, ook al kon het wel eens even duren. Zij waren dan ook buiten
Sluis en IJzendijke meest bescheiden van aard. Met betrekking tot Sas van Gent
hield Van Doorn in 1824 nog tevergeefs een pleidooi voor subsidie voor herstel
van kerk en pastorie met het oog op de religieuze harmonie onder verwijzing
naar de hulp die de Hervormden twee jaar eerder ontvingen302, maar kwam vijf
jaar later, nadat de door het departement als oplossing geopperde vereniging met
een andere statie onmogelijk was gebleken303, alsnog een bedragje los304.
298. Request P KM aan K, maart 1829, SS 3364: 16-3-1830 no. 112.
299. Brief G aan DG, 3-7-1829 no. 6015, R.K.Ere 319: 7-7-1829 no. 86. Op voorstel van Financiën
(zie brief Fin aan K, 10-3-1830 no. 58/277, SS 3364: 16-3-1830 no. 112) werd het gevraagde bedrag
evenwel van 800 tot 500 teruggebracht, met de bedoeling dat de provincie voor de rest zou zor
gen.
300. KB van 16-3-1830 no. 112, R.K.Ere 383: 22-3-1830 no. 1.
301. Zie brief P aan SG, 19-4-1830, R.K.Ere 386: 21-4-1830 no. 9; brief SG aan P. 24-4-1830,
R.K.Ere 388: 24-4-1830 no. 22.
302. Blijkens brief DG aan K, 24-3-1824, R.K.Ere 150: 24-3-1824 no. 7 (Ook in SS 1927: 30-3-
1824 no. 87). Goubau zelf adviseerde negatief. Bestek en begroting waren door het kerkbestuur reeds
een halfjaar eerder opgezonden; zie request P KM aan K, 16-10-1823, SS 1927: 30-3-1824 no. 87.
303. Brief BinZ aan GS, 29-10-1827. R.K.Ere 276: 29-10-1827 no. 205; brief GS aan BinZ, 15-11-
1827 no. 2, R.K.Ere 278: 19-11-1827 no. 152.
304. Per KB van 14-1-1828 no. 49, R.K.Ere 283: 21-1-1828 no. 115 (Ook in SS 2896: 14-1-1828
no. 49) werd 600 toegekend. Gevraagd was 926,68; zie brief GS aan BinZ, 6-7-1827 no. 1,
R.K.Ere 269: 11-7-1827 no. 81.
140