Te weinig gevraagd was dus niet goed, maar teveel uiteraard ook niet. Zo werd het verzoek uit Groede, eveneens in 1825, om bijstand bij de stichting van een eigen statie door toedoen van Gedeputeerde Staten als onnodig afgewezen; er woonden huns inziens te weinig katholieken, de dichtstbijzijnde kerken waren goed bereikbaar en zaten zelden vol, en alle vijf bestaande roomse bedehuizen in het district Sluis hadden zojuist met rijksgeld een beurt gehad313. Het door de rek westranten aangevoerde argument dat de dichtstbijzijnde kerk minstens anderhalf uur lopen was, 'zoodat in gewone tijden den toegang moeylijk echter onmogelijk wordt, wanneer slechts een dag regen de wegen voor de voetgangers onbruikbaar hebben gemaakt'3"1, werd kennelijk niet als afdoende beschouwd. Pas zestien jaar later zouden de inwoners in hun opzet slagen. In de jaren dertig nam het aantal staties dat rijksonderstand verkreeg - zowel binnen als buiten de groep van 1821 - weliswaar gestaag toe, maar de bedragen bleven, als men afziet van de 15.000 voor IJzendijke van 1837, meest zeer laag, en meest ook slechts bestemd voor kleinere reparaties. Anderzijds viel het vermogen om kerken, indien eenmaal met overheidsgeld gerenoveerd, zelf in het vervolg te onderhouden - zoals men indertijd immers had moeten beloven - soms kennelijk wat tegen. Zo sprong het departement wederom meermalen bij in Phi lippine en Sluis, alsmede in het in 1817 gesubsidieerde Zuiddorpe315. In Hein- kenszand, waar men in 1821 van Van Citters en de zijnen de plannen al te dras tisch had moeten reduceren, werd de kerk in 1836-'37 met 3.200 subsidie vergroot: hier was vijftien jaar eerder evident slechts half werk geleverd, en daar voor moest men nu dan ook boeten. Maar hoezeer men met de 37.678 die in de eerste jaren na 1821 besteed was316 een groot deel van de behoeften voor langere tijd had weten te dekken, blijkt wel uit het feit dat in de drie decennia tot het midden van de eeuw aan rijkssubsidies voor Zeeuwse katholieke kerken nog maar 52.865 besteed zou worden - en onder aftrek van de twee dure nieuwe kerken, die daaronder begre pen waren, IJzendijke (1837) en Middelburg (1844), slechts 19.865317. Samen met die 37.678 is dat aanmerkelijk minder dan de 92.568 die indertijd, in 1819, in totaal vanuit de diverse staties was aangevraagd. De rondreis van 1820 was de moeite en onkosten duidelijk meer dan waard geweest, en de missie van de commissie-Van Citters derhalve vanuit financieel perspectief geslaagd. Überhaupt zou het aantal nieuwgebouwde kerken eerst toen pas geleidelijk toenemen: Oud-Vossemeer in 1841, Terneuzen in 1849, Aardenburg in 1850, eerstgenoemde grotendeels, de beide andere geheel voor eigen rekening. In de twee eerste gevallen betrof het bovendien tevens nieuwe stichtingen, voor het eerst weer sinds goed dertig jaar318. In Aardenburg schijnt men overigens al in 1829 wegens ruimtegebrek naar vervangende gebedsruimte gezocht te hebben; 313. Brief GS aan DG, 24-3-1825 no. 5, R.K.Ere 178: 27-3-1825 no. 18. 314. Zie request Ingez. aan K, 26-1-1825, SS 2206: 9-4-1825 no. 85. 315. Zuiddorpe in 1831 en 1836, Philippine in 1833 en 1848, Sluis in 1832 en 1842. Zie staten in R.K.Ere 1360. 316. NI. minus de nooit benutte 1.200 van IJzendijke. 317. Vgl. staten in R.K.Ere 1360. Over de nieuwe kerk in Middelburg zal eerdaags een artikel ver schijnen van G. Sophia van Holthe tot Echten in het Bulletin van de Stichting Oude Zeeuws Kerken. 318. Groede - de derde statie die in de jaren veertig (nl. in 1841) opgericht werd - moest tot 1860 op een eigen kerk wachten. 142

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1996 | | pagina 170