werd een gedeelte van Hulsterambacht ontzien28. Het octrooi stipuleerde dat de
poldergebieden in de parochies van Hontenisse en Ossenisse en in de Speyers-
polder, de Middel- en Speelsmanspolder en in Merlemont 'maer ghestelt zullen
zijn de twee ghemeten voor een'. Al met al toch een kleine overwinning voor de
gelanden van Hulsterambacht in hun strijd tegen de commiezen van de rijswer-
ken te Terneuzen. Verdere oppositie tegen de financiële bijdrage voor de rijswer-
ken te Terneuzen had weinig zin meer2'. Ook in het octrooi van 5 februari 1566
werden de genoemde gebieden van Hulsterambacht voor de helft ontzien30.
We gaan nu wat nader in op het betoog, met name op de inleiding. Uit hun stuk
blijkt hoe de gelanden bij monde van de schepenen van Hulsterambacht aanke
ken tegen het meebetalen in dijkonderhoud buiten het ambacht. Zij vonden dat
Hulsterambacht een geheel eigen en zelfstandige waterstaat had die slechts met
veel inspanning in redelijke staat gehouden kon worden om de poldergebieden
afdoende bescherming tegen het zeewater te bieden. Ter ondersteuning van deze
visie werd een overzicht van de waterstaat van Hulsterambacht naar het hof ge
stuurd. Daarin werd niet alleen zeer gedetailleerd op de toestand van de dijken
anno 1562 ingegaan, maar ook op de historische achtergrond en evolutie van de
dijken vanaf 1509.
De bedoeling van een dergelijk betoog ging uiteraard verder dan alleen maar aan
te tonen hoe ernstig de situatie was en hoe dat zo in de loop van de decennia was
gekomen. De gelanden hoopten tevens een 'visitatie' van deskundigen uit te lok
ken om daarmee hun standpunt in het conflict direct onder de aandacht te bren
gen van de regeringsraden in Brussel en andere functionarissen in Vlaanderen.
In de aanhef van het stuk worden deze deskundigen genoemd, sommigen met
functie, anderen zonder. Degenen die van regeringswege de toestand van de wa
terstaat in ogenschouw kwamen nemen, waren de volgende personen. Jacob
Martens was president van de Raad van Vlaanderen van 1557 tot 15743'. Aange
zien met dergelijke visitaties veelal raadsheren belast werden, onderstreepte de
regering met de aanwezigheid van president Martens het grote belang van de
zaak. Robert du Cellier was van 1554 tot 1576 moermeester in Vlaanderen32. Ook
deze functionaris had tijdens zijn dagelijkse werk veel te maken met de water
staat in het desbetreffende gebied. Franchoys van Havre trad als derde commis-
28. ARA Brussel AdL, portefeuille 985, afschrift van het octrooi van 23 oktober 1563, gegeven te
Brussel op naam van Philips II.
29. Rijksarchief in Zeeland, Hulsterambacht, inv.nr. 1107, Uit een driemaal geapostilleerd verzoek
van Hulsterambacht (18 januari, 7 en 18 februari 1564) blijkt dat de bezwaarschriften uiteindelijk in
handen van Hopperus en De la Torre, secretaris van de Raad van Financiën, waren beland. Laatstge
noemd persoon nummerde alle ingediende stukken met hoofdletters A tot en met N.
30. ARA Brussel AdL, portefeuille 985, afschrift octrooi van 5 februari 1566, gegeven op naam van
Philips II te Brussel.
31. P.P.J.L. van Peteghem, De Raad van Vlaanderen en staatsvorming onder Karei V (1515-1555)
(Nijmegen 1990) 298-303.
32. ARA Brussel RK, inv.nr. 8253. Van hem zijn elf rekeningen bewaard gebleven van 1554 tot
1576. Zie met betrekking tot de functie van watergraaf/moermeester: J.G.E. Proost, 'Les attributions
du Watergrave de Flandre', Annales de la Société d'Emulation, 1872, 217-256. M.K.E. Gottschalk,
De Vier Ambachten, 220 e.v. en 365 e.v. Zie verder: J. Buntinx, Inventaris van het archief van de
Raad van Vlaanderen (Brussel 1964-1979) 9 dln., hiervan dl. 1, 174-176, waar de enquesten van de
raadsheren niet voorkomen.
9