den was en de gelegenheid om de prins aan de stad te verplichten hen daardoor was ontgaan. Maar nu dat eenmaal zo was, schrokken ze er blijkbaar niet voor te rug om zich tegen de benoeming van Odijk te blijven verzetten, waarbij ze het aan de prins overlieten om 'zich een ander, die wij niet twijfelen Zeelander te zijn' te kiezen. De resumptie van de Statenvergadering op de vierentwintigste was dus aan de blijkbaar uiterst lakse Stavenisse overgelaten en zo duurde het tot 7 oktober voor de bom barstte en de stadsregering uit een brief van Gecommitteerde Raden ken nis kon nemen van de inmiddels onherroepelijk geworden aanstelling van Odijk. De Raadsnotulen van die dag eindigen met de zinsnede dat 'is geoordeeld best te wezen deze zaak op de vergadering van State te onderzoeken wat reden daar zijn van onderscheid tussen de Staatsnotulen en (door de Zierikzeese deputatie) ge daan rapport. En is voorts gepersisteerd bij vorige resolutie op dit stuk genomen; waarvan de Gecommitteerde Raden zullen worden genotificeerd' Als we rekening houden met de uit andere bron bekende"16 tumultueuze tafere len die soms in de Zierikzeese Raad konden voorkomen, zal dit wel een bijzon der fletse afspiegeling zijn van wat zich in werkelijkheid in de vergadering moet hebben afgespeeld en welke beschuldigingen daarbij zijn geuit, maar er ontstond uiteindelijk toch geen vertrouwensbreuk. Men was het er blijkbaar over eens om, zowel in deze zaak als in die van de af te danken compagnieën, voet bij stuk te houden. Naai" de volgende Statenvergadering werd ook geen andere of grotere deputatie afgevaardigd en haar opdracht luidde eenvoudig: 'alles uit te werken tot meeste reputatie van de stad.' In de Statenvergaderingen van de 13e en de 15c oktober heeft de in het nauw gedreven raadpensionaris op een weinig geloofwaardige wijze geprobeerd de zaak te sussen. Het misverstand draaide volgens hem om Odijk's beëdiging in de vergadering van de 22e september, waarvan de heren van Zierikzee hadden ge zegd dat ze die zouden 'aanzien'. Terwijl het hierbij (zoals nota bene in de notu len staat) slechts ging om 'den gewoonlijken eed van getrouwigheid bij alle com paranten ter vergadering gedaan wordende', had de raadpensionaris 'hetzelve niet anders opgenomen als voor een absolute verklaring conform de sentimenten van alle de andere leden, vermits de admissie van den gemelde heer Odijk naar de nature van die zaak daarmee ontving zijn laatste complement; en dat na het acquiesceren en aanzien van den eed bij denzelven gedaan, geen welbehagen meer resteerde. Zich niettemin onderwerpende beter oordeel, wel wensende dat de heren gedeputeerden op de resumptie van de voornoemde notulen van de 22e der voorleden maand waren present geweest om, in cas hare intentie daarbij niet wel en ware uitgedrukt, hetzelve te kunnen redresseren. Hetgeen de heer raad pensionaris verklaarde, zeer gaarne zou hebben gedaan, gelijk hij ten respecte van alle de leden gewoon is te doen. Werdende hiervan zoveel mentie gemaakt om, ware het mogelijk, de voornoemde heren gedeputeerden in dezen te verge noegen, zonder prejuditie nochtans van iemand zijn gerechtigheid.'(die van zijn vaderstad blijkbaar uitgezonderd!) Hijzelf blijkt overigens bereid geweest te zijn om de notulen van de 22e sep tember alsnog in de door Zierikzee gewenste zin aan te vullen, maar dat is door 46. Het door de Witte van Citters en De Vos geciteerde (sindsdien verdwenen) aantekenboekje van schepen Aelbrecht van der Hucht. 53

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1996 | | pagina 81