weest. In de raadsnotulen van de 7e december waren de vier belangrijkste punten
nog eens benadrukt en dat waren respectievelijk: de afdanking van de laatst aan
genomen drie compagnieën, het blijven betwisten van Odijk's toelating teneinde
te komen tot een gereglementeerde toekenning van alle hoge militaire en poli
tieke ambten, het financiële beleid zuiniger en gedisciplineerder te maken en,
zodra daartoe zou zijn besloten, alvast maar het geld dat 'de draaiboom ter Tho-
len en de muur tot Vlissingen hadden gekost', achter te houden. Het precieze
tijdstip van ontvangst in Middelburg is onbekend; Verheye heeft er in elk geval
naar verwezen in een brief van de tiende57 en ging er toen blijkbaar vanuit dat de
Statenleden al van de inhoud op de hoogte waren. In die brief werd maar op één
van de punten uit de deductie nader ingegaan en dat was vanzelfsprekend alweer
het 'affront' van de onrechtmatige toelating van Odijk. Op de 12e heeft de raad
pensionaris de brief in de Statenvergadering nog wel ter sprake gebracht, maar
tot verdere stappen is het in de decembervergadering niet meer gekomen, vooral
omdat er, zoals we al zagen, opnieuw moeilijkheden met Goes waren ontstaan.
De deductie
Het document zelf is in de Middelburgse en Zierikzeese archieven niet meer te
vinden en dat is, gezien de uiteindelijke afloop van de hele affaire, ook wel be
grijpelijk. De Zierikzeese magistraat heeft er echter voor gezorgd (of in elk geval
niet verhinderd) dat het op een onbekend tijdstip in 1669 als pamflet is uitgege
ven58. Een uitvoerige bespreking van de inhoud valt buiten het bestek van dit arti
kel; we volstaan hier met enkele opmerkingen.
Het stuk bestaat uit 14 punten van bezwaar en een lange slotverklaring. Om
met de laatste te beginnen, behalve op het besluit om de belastingafdrachten te
blokkeren, gaat die vooral in op 'de tuymelgeest die binnen deze provincie is do
minerende', waarbij vooral de geconstateerde grote nalatigheid om financieel
orde op zaken te stellen en de inbreuken op de wettelijk voorgeschreven besluit
vormingsprocedures aan de kaak worden gesteld. Aan wie deze verwijten precies
gericht zijn, wordt niet erg duidelijk. Wat het eerste betreft ziet men zichzelf
blijkbaar min of meer als een roepende in de woestijn vis a vis de centrale rege
ringsorganen en de andere steden, voor het tweede (en dat blijkt ook wel uit de
punten van bezwaar zelf) heeft men het blijkbaar vooral voorzien op het College
van Gecommitteerde Raden.
De punten van bezwaar lijken, voorzover we ze kunnen beoordelen, nogal on
gelijk van importantie en betekenis; er is duidelijk sprake van een op collectieve
basis samengesteld stuk waarin deze en gene zijn zegje heeft gehad. Het belang
rijkst zijn ongetwijfeld de punten, waarin de inhoud van en de rapportage over
het gevoerde financiële beleid worden gecritiseerd. Dat Zierikzee hiertegen grote
bezwaren had blijkt, behalve uit het al vermelde incident uit 1663, ook duidelijk
uit de Raadsnotulen van 14 augustus 1668, waarin gesteld werd 'dat de noot van
57. RAZ, nr.67.2, Archief de Huybert, inv.nr.2.
58. W.P.C. Knuttel, Catalogus van de pamflettenverzameling berustende in de Koninklijke Biblio
theek (Den Haag 1889-1920) nr. 9766, Gravamina, 17 pointen van bezwaernis bij de heeren regeer
ders der stadt Ziericzee tegen de heeren Staten en steden respective van Zeelant gemoveert op den
24.November 1668, gedrukt tot Rotterdam bij Johannis Redelijckhuysen 1669.
57