de crijtende en dringende schulden zo groot is dat, voor alle dingen diende gelet om de finantien te bate te komen'. De in de deductie op dit punt geformuleerde bezwaren richtten zich weliswaar ook op de onreglementaire eigenmachtigheid waarmee Raadpensionaris en Gecommitteerden blijkbaar soms tewerk gaan, maar het gaat hier in wezen toch vooral over een van de andere Statenleden af wijkende opvatting over politieke prioriteiten, wat als zodanig weinig lijkt bij te dragen tot de rechtvaardiging van een zo drastische maatregel als een volledige boycot van de beraadslagingen. Die zou, lijkt ons, veeleer gebaseerd moeten zijn op onrechtmatige handelingen van de centrale regeringsorganen. Die zijn er in het stuk ook wel een aantal aan te wijzen, maar behalve in de kwestie van de toe lating van Odijk lijken ze vaak moeilijk bewijsbaar en inmiddels had Zierikzee met de boycotactie ook zelf de regels van het regeringsreglement geschonden en dus haar juridische positie nogal verzwakt. Ook moet het voor de samenstellers van de deductie nog maar de vraag geweest zijn of, vooral in de zaken waarin van corruptie werd gesproken, de eigen vertegenwoordigers in de verschillende regeringscolleges wel altijd schone handen hebben gehad. Opvallend is verder de nadruk waarmee de Zierikzeese regenten in de tekst hun meeleven uitspreken met 'de goede en gehoorzame gemeente, die in zoveel achtereenvolgende jaren zo gewillig en trouw de zware, drukkende lasten in deze gans neringloze tijd heeft gedragen'. Dat met het opnemen van deze vlei ende taal in de richting van de achterban geanticipeerd werd op de kennelijk be doelde publiciteit lijkt wel zeker, maar dat hoeft nog niet te betekenen dat het stuk en de tot op dat moment genomen actie niet tevens een uiting waren van op rechte verontwaardiging en betrokkenheid met het lot van de eigen bevolking. In die richting wijzen ook de, zeker achteraf gezien, onverstandige opmerkin gen die in het stuk gemaakt werden over zaken, het Oranjehuis aangaande. Zo werd in het punt over het verrassende bezoek van de prins bijvoorbeeld niet ge aarzeld om de niet met name genoemde voorbereiders daarvan te betichten van het met 'kuiperij en snode praktijken verkloeken' van sommige Statenleden en werd in het tiende punt in feite een zeker nu bij voorbaat nutteloze aanval gelan ceerd op het succes waarmee de prinselijke voogden er jarenlang in geslaagd wa ren om met een politiek van draaien en traineren te voorkomen dat de Staten van Zeeland op benoemingen in de vazalsteden dezelfde invloed zouden krijgen als elders. Al konden ze dan niet weten dat de macht van deze prins zo snel en zo sterk zou toenemen, zijn vergrote invloed in het gewest was inmiddels een feit en hoewel ze hem misschien niet persoonlijk kenden, was op grond van wat ze van zijn vader en moeder wisten niet te verwachten dat hij vergeetachtig of verge vensgezind van aard zou zijn. Duidelijk blijkt uit een en ander tegelijkertijd dat het prinsgezinde element in de vroedschap van Zierikzee59 in deze periode van te verwaarlozen betekenis moet zijn geweest. Verhelderend is verder dat als reden waarom de stad onkundig was gebleven van het prinselijk bezoek, wordt verwezen naar het 'vals presuppoost dat enige van' de Statenleden (het meervoud doet minstens één medestander veronderstel len) de verheffing van de prins zouden hadden willen uitstellen. 59. Van de als Oranjegezind bekend staande familie Cau, was de in 1630 geboren Nicolaas in deze periode raad en thesaurier. Na zijn aftreden als thesaurier in 1668, zou hij tot de wetsverzetting van 1672 moeten wachten op een burgemeestersbenoeming. 59

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1996 | | pagina 87