misleidend want Lintgens blijkt maar een fragment ervan effectief betaald te hebben. Vooraleer de volgende stortingen dienden te gebeuren had hij zijn kapi taal al grotendeels teruggetrokken. Officieel gebeurde dat omdat hij het niet eens was met de martiale politiek van de VOC, maar het had wellicht meer te maken met zijn financiële moeilijkheden. In 1605 werden in Genua acht door hem be vrachte schepen door schuldeisers in beslag genomen. De volgende jaren pro beerde hij nog tot een schikking te komen en zoveel mogelijk te recupereren, maai' in januari 1612 werd hij failliet verklaard en zijn goederen geëxecuteerd. Rond 1605/1606 poogde hij zoals De Moucheron, en later ook Le Maire, aan Oost-Indiëhandel te doen vanuit Frankrijk en daarvoor bij Hendrik IV in de gunst te komen. Voor zijn plannen wilde hij onder andere scheepsvolk ronselen in de Verenigde Provinciën, wat daar uiteraard een grote opschudding veroorzaakte. Die Franse plannen liepen echter op niets uit™. Jan Janszoon Kaerel (ca. 1545-1616), handelaar op de Levant en bewindheb ber van de kamer Amsterdam, participeerde in 1602 voor 33.000 gulden in de zelfde kamer. In 1612 bezat hij al voor 58.500 gulden aan acties. Zijn zoon Jan junior participeerde toen ook voor 41.448 gulden. In 1594 was Jan Janszoon Kaerel al een van de initiatiefnemers van de 'Compagnie van Verre'. Kaerel was een Brugse zuivelverkoper die in 1578 poorter werd van Amsterdam. In 1585 be taalde hij er, nog altijd als zuivelverkoper, amper 30 gulden in de 'capitaele im- positie' van dat jaar, wat nog minder was dan Lintgens en helemaal niet in ver houding stond tot het hiervoor vermelde aandelenbezit. In tegenstelling tot Lintgens was zijn fortuin zeker niet fictief want bij zijn overlijden liet Kaerel een vermogen na van 376.000 gulden. Het betreft hier wel degelijk iemand die op korte tijd een groot fortuin vergaarde". Vooraleer besluiten te trekken, kunnen we ons nog afvragen waarom we over een relatief groot aantal VOC-kapitalisten geen directe of indirecte vermogens- gegevens vonden in de Antwerpse bronnen. Een voor de hand liggende reden zou natuurlijk kunnen zijn dat het. zoals Lintgens en Kaerel, geen Antwerpenaars wa ren. Dat blijkt inderdaad nog op te gaan voor figuren als Leonard Ranst, Deonys (de) Bave en Lieven de Meulenaer, die volgens Van Dillen respectievelijk uit Brugge, Rijsel en Gent afkomstig waren". De meeste Zuid-Nederlandse partici panten in de kamer Zeeland en in de Zeeuwse voorcompagnieën waren vermoe delijk, zoals De Meulenaer, niet uit Antwerpen afkomstig. Daarnaast blijven er evenwel enkele personen over die zeker Antwerpse wor tels hadden maar waarover we in de Antwerpse bronnen van de periode 1574- 1585 niets vonden. We denken hierbij aan figuren als Marcus de Vogelaer, Jasper Quingetti en Johan van der Veken. Marcus de Vogelaer de oude werd in Antwer pen geboren rond 1564 en was daarmee waarschijnlijk te jong om in 1584-1585 voor te komen". Jasper Quingetti (ca. 1561 -?) was de zoon van Christoffel Quin- get(ti), een Antwerps lakenverkoper (overleden voor 1581). Jasper trok naar Am sterdam en maakte er naam als koopman en bankier. In 1617 ging hij echter fail liet". Hel waren wellicht twee zusters van hem die respectievelijk gehuwd waren met Francois van Hove en Johan van der Veken. twee andere VOC-kapitalisten. Die Johan of Hans van der Veken (1549-1616) was in Mechelen geboren als zoon van een haringkoper. Hij woonde acht jaar in Antwerpen, vermoedelijk tus sen 1575 en 1583. Daarna trok Johan naar Rotterdam waar hij zich ontpopte als één van de belangrijkste handelaars en bankiers. Hij nam het initiatief voor een van de Rotterdamse voorcompagnieën en werd in 1602 bewindhebber in de ka- 60

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1997 | | pagina 86