mer Rotterdam. In de Antwerpse fiscale bronnen troffen we hem niet aan. In de Antwerpse poortersboeken vonden we wel een Hans van der Veken, zoon van Jan uit Mechelen, die op 20 mei 1575 poorter werd van Antwerpen. Als beroep wordt echter mandenmaker vermeld. Van een internationale groothandelaar is er op dat moment nog geen sprake. Zijn huwelijk met Johanna Quinget was moge lijk de eerst aanzet in die richting". Van enkele andere figuren die we niet in de Antwerpse vermogensbronnen aantroffen, lag het nogal voor de hand waarom. Het waren jongeren die uitslui tend onder de VOC-participanten van 1612 voorkwamen. In 1584-1585 waren ze dus nog veel te jong. Bij nader toezien bleek het echter toch niet om illustere on bekenden te gaan. Hun familienaam was niet zo veelzeggend, maar de naam van hun echtgenote was dat des te meer. Jacques Verbeeck, geboren in Antwerpen rond 1575, huwde immers in Amsterdam in 1605 met. Catharina van Geel, doch ter van de reeds vermelde Hans van Geel36. Jan Stassart, geboren in Antwerpen rond 1579, was in 1610 gehuwd met Suzanna de Velaer, dochter van Jacques de Velaer de oude". Ook de eerder vermelde Bruggeling Leonard Ranst 1576- 1619) was eigenlijk een gelijkaardig geval. Hij was immers getrouwd met Con- stantia Coymans™. Verbeeck, Stassart en Ranst waren dus schoonzonen van fami lies die al een belangrijke rol speelden als VOC-aandeelhouders. Het is niet gemakkelijk om algemene besluiten te trekken op basis van de hier voor aangehaalde gegevens. Die gegevens blijven trouwens onvolledig en diep gaander onderzoek zou ze zeker aanvullen. Toch kunnen we voorlopig besluiten dat de Zuid-Nederlandse bewindhebbers en grote participanten in de VOC en de voorcompagnieën niet tot de Antwerpse financiële top van de jaren 1574-1585 behoorden. Slechts de families van Balthasar de Moucheron, Isaac le Maire en de gebroeders Coymans kunnen duidelijk tot de vermogende Antwerpenaars gere kend worden. Ook bij deze families was het fortuin rond 1584-1585 echter ver snipperd over talrijke erfgenamen. Misschien was dat nog het minst het geval bij de gebroeders Coymans, die ook na de verdeling elk nog over een niet onaardig kapitaal beschikten en dat trouwens gezamenlijk zouden aanwenden voor hun handelszaken. Andere families die tot de middengroep van de gefortuneerden konden gerekend worden waren Van Geel en Thijs. Alle andere families situeer den zich op een lager financieel niveau, meestal dat van de welstellenden of in het beste geval op de laagste trap van de gefortuneerden. Het gevolg hiervan was dat we bijvoorbeeld van de 32 Antwerpse kooplieden die in 1584-1585 een maandelijkse quotisatie van meer dan 60 gulden betaalden, er geen enkele onder de Zuid-Nederlandse participanten van de VOC of de voorcompagnieën voor komt. Een eerste verklaring voor die vaststelling zou daarin kunnen liggen dat han delsfortuinen in die periode veel sneller tot stand konden komen dan wij vermoe den. Een aardig beginkapitaal - in de handen van een bedreven koopman - resul teerde dankzij een meezittende conjunctuur misschien al binnen de 10 jaar in een fortuin van ca. 100.000 gulden. In dat geval zouden sommige van die 'Zuid- Nederlandse fortuinen' eigenlijk in Amsterdam ontstaan zijn in de periode 1585- 1600. Participanten die enkele tienduizenden gulden investeerden zouden bij voorbeeld tot dit type kunnen behoren. Hieruit zou ook kunnen blijken dat het niet zozeer de rijkste Antwerpenaars waren die na de val van Antwerpen uitwe ken, maar wellicht de durvers en de meest dynamische elementen, wat econo misch gezien nog belangrijker was dan kapitaal uitwijking. Dat die durvers soms 61

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1997 | | pagina 87