ZUID-NEDERLANDS KAPITAAL IN DE VOC EN DE VOORCOMPAGNIEËN Karei Degryse Augustus 1585 betekende voor Antweipen het einde van de Opstand. De stad, ja renlang het centrum van de Opstand tegen de Spaanse koning en van de hervor ming, gaf zich toen na een beleg van een jaar over aan de Spaanse belegeraars. Het reconciliatieverdrag dat naar aanleiding daarvan gesloten werd, bepaalde dat de niet-katholieken tot het katholiek geloof moesten terugkeren ofwel de stad verlaten. Ze kregen daarvoor evenwel een termijn van vier jaar zodat ze over een ruime bedenktijd beschikten. Zoals bekend heeft een groot aantal hervormings gezinde Antwerpenaren toen gekozen voor de uittocht. De Scheldestad die in de jaren zestig van de 16de eeuw nog bijna 100.000 inwoners telde, liep leeg. Tus sen 1585 en 1589 zakte het aantal inwoners van 80.000 naar 42.000'. Hetzelfde verschijnsel speelde zich in mindere mate ook af in andere Vlaamse en Brabantse steden. Veel van die uitwijkelingen emigreerden naar de Noordelijke Nederlanden, vooral naar Hollandse en Zeeuwse steden. Onder die migranten waren de koop lieden goed vertegenwoordigd. Dat was niet zo verwonderlijk want het was in het handelaarsmilieu dat de hervorming verhoudingsgewijs veel aanhangers had gevonden. Tussen 1575 en 1606 lieten zich in Amsterdam 661 nieuwe poorters optekenen die het beroep van koopman of handelaar uitoefenden. Daarvan waren er 281 (of 42%) afkomstig uit de Zuidelijke Nederlanden. Meer dan de helft van die migranten waren Antwerpenaars. Die toevloed van Zuid-Nederlandse kooplui met hun kapitalen, geperfectioneerde handelstechnieken en uitgebreide handels netwerken betekende ongetwijfeld een belangrijke bijdrage tot de Noord-Neder landse economie die tijdens de volgende decennia tot zeer grote bloei zou ko men. De Zuid-Nederlandse groothandelaars werden in hel Noorden echter niet door iedereen met open armen ontvangen. Ze werden onder anderen met arg waan bekeken door de gevestigde Amsterdamse handelskringen die hen als con currenten zagen voor de lucratieve Oostzeehandel. Die handelsrichting werd zo goed als mogelijk afgeschermd en de zuiderlingen legden zich dan ook vooral toe op meer riskante branches zoals de Straat- en de Levantvaart naar de Middel landse zee en de Spanje- en Portugalhandel, handelsrichtingen waar ze uit hun Antwerpse tijd al goed mee vertrouwd waren. Die opdeling in de Amsterdamse handel was decennia later nog gebruikelijk. Een lijst met 63 Amsterdamse han delaars op Zuid-Europa van 1619 bevat 44 namen van inwijkelingen. Op een ge lijkaardige lijst echter met 62 Amsterdamse Oostzee-handelaars uit 1625 treffen we amper 11 Zuid-Nederlanders aan2. De handel met Zuid-Europa - vooral die op Lissabon - was ook het aangewe zen middel geweest om aan peper en andere Oosterse specerijen te geraken. Por tugal dat sinds 1580 ook door Filips II werd bestuurd, was weliswaar verboden terrein voor kooplieden uit de opstandige Noordelijke Nederlanden, maar dat verbod werd meestal omzeild door onder de Hanzeatische vlag te varen. Vanaf 1591 werd die specerijhandel met Lissabon verstoord doordat het contract voor de verdeling en de doorverkoop van de specerijen toen in handen kwam van een 49

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1997 | | pagina 75