DE BOUWKUNST IN ZEELAND IN DE TWEEDE HELFT VAN
DE ACHTTIENDE EEUW
Thomas H. von der Dunk
Inleiding
De tweede helft van de achttiende eeuw geldt in Nederland over het algemeen
niet als een tijd van grote culturele bloei en dientengevolge is de bestudering er
van duidelijk achtergebleven bij die van andere perioden uit de vaderlandse ge
schiedenis. Ook voor de architectuur gold dit lange lijd en daar is eigenlijk pas
de laatste decennia enige verandering in gekomen'. Het valt zeker niet te ontken
nen, dat wat tijdens de regeerperioden van de stadhouders Willem IV en Willem
V tot stand kwam, nationaal en internationaal niet het belang en de omvang bezat
van de architectonische voortbrengselen van de zeventiende eeuw. Het staat bui
ten kijf dat het met de voorbeeldfunctie van de Nederlandse bouwkunst, wier in
vloed zich voorheen tot in Denemarken en Pruisen deed voelen, gedaan was,
maar geheel gerechtvaardigd is deze verontachtzaming toch niet.
Zeker voor Zeeland is dat het geval. Als we de bouwproductie uit de zogehe
ten nadagen van de Republiek nader beschouwen, dan blijkt dat deze in kwanti
tatief en in - voorzover meetbaar - kwalitatief opzicht toch iets minder achter
blijft bij die van de Gouden Eeuw dan in het geval van sommige andere
provincies2. Met name in Middelburg wordt in het tweede en derde kwart van de
eeuw nog - in dubbele zin - in grote omvang gebouwd, terwijl ook de overige
Zeeuwse steden als Goes, Vlissingen en zeker Zierikzee, zich daarbij doen gel
den. Van drie van deze vier wordt bijvoorbeeld het Stadhuis grondig onder han
den genomen, waarbij als vierde dan nog dat van het plattelandsstadje Tholen
komt. Eén en ander rechtvaardigt dan ook het schetsen van een apart overzicht
van de Zeeuwse bouwkunst van die dagen, waaraan het lot dusverre nog ont
breekt.
Om dit overzicht enige structuur te geven, zal daarbij de architectuur behan
deld worden aan de hand van een drietal vragen, ofschoon het op grond van de
thans bestaande detailstudies niet altijd mogelijk zal zijn tot een definitief ant
woord te komen. De eerste vraag is die naar de soorten gebouwen die in deze ja
ren geproduceerd werden en naar hun opdrachtgevers. Aan welke typen bestond
1. Baanbrekend was in dil opzicht het artikel van R. Meischke, Achttiende-eenws klassicisme:
twee bouwkundige prijsvragen'. Nederlands Kunsthistorisch laarhoekX 1959). 211-275. Voor een
recent overzicht over de bouwkunst van deze periode: E. de Jong, 'Eenvoudige Grootheid. Architec
tuur in Nederland 1765-1800', in: F. Grijzenhout en C. van Tuyll van Serooskerken (red.), Edele Een
voud. Neo-classicisme in Nederland 1765-1800. tent. cat. Haarlem, Zwolle 1989, 45-50.
2. Overzichten ontbreken helaas nog. Een eerste aanzei voor Zeeland, met concentratie op de pro
fane architectuur, levert R. Meischke e.a.. Huizen in Nederland. Zeeland en Zuid-llolland. Architec
tuurhistorische verkenningen aan de hand van het bezit van de Vereniging Hendrick de Keyser
Zwolle 1997, 122-123. 130-134. 141-142. Alleen voor Utrecht /ie recent reeds uitgebreider: T.H. von
der Dunk. 'De Stichtse bouwkunst in de nadagen van de Republiek', Jaarbericht Stichting Utrechtse
Kastelen. 1996.9-41.
81