teerde vervanging van een aantal stadspoorten, die op het bureau van de stads bouwmeester moet zijn beland, in casu de toenmalige functionaris Jan Bosdijk". De stadsbouwmeesters van de andere grotere Zeeuwse steden hebben in de de cennia dat De Munck in Middelburg het beeld bepaalde, weinig van zich laten horen, maar juist rond 1770 wordt dat anders. Boudewijn Kramer (1710-'82), van 1732 tot zijn dood de desbetreffende functionaris van Goess\ nam vanaf 1771 het Stadhuis in zijn woonplaats grondig onder handen. Hij werd daarbij weliswaar geassisteerd door de Middelburgse steenhouwer Hendrik van Diest, van wiens hand meerdere ontwerptekeningen stammen", maar desondanks drukte Kramer een zwaar stempel op de gang van zaken. De vernieuwing die on der zijn leiding plaatsvond leverde één van de belangrijkste profane bouwwerken van Zeeland van de achttiende eeuw op. Zijn collega Johannes van Es deed vrijwel tegelijkertijd op iets minder grote schaal hetzelfde met de zetel van de magistraat van Zierikzee"", nadat hij al een paar jaar eerder aan de overkant van de Oosterschelde in Colijnsplaat de nieuwe kerk had gebouwd. Het is op grond daarvan niet onaannemelijk, dat hij ook voor het eveneens in 1769 tot stand gekomen raadhuis van dit dorp verantwoordelijk is1'1; in elk geval bleef zijn werkterrein in de praktijk dus niet lot de officiële ban- mijl buiten de stadspoorten begrensd. Ook van een enkele stad elders in Nederland weten wij, dat stadsbouwmees ters - dan meestal op eigen titel - in andere plaatsen actief waren, zoals Cornelis Rauws (in functie 1768-1772), Jacob Eduard de Wille (1772-1777), Johann Sa muel Creutz (1777-1787) en Abraham van der Hart (1777-1820) in Amsterdam"-. In hoeverre dit uitzonderlijk dan wel gebruikelijk was, laat zich bij de huidige stand van kennis nog niet bepalen. Van Es is in elk geval de enige Zeeuwse stadsbouwmeester van zijn tijd, van wie tot nu toe iets over buitensteedse activi teiten is overgeleverd; van Jan de Munck bijvoorbeeld weten we iets dergelijks nog niet. Scheppend werk van zelfstandige bouwkundigen is voor deze decennia nau welijks nog bekend. De uitzondering wordt naast de bijdrage van Van Diest aan het Stadhuis van Goes gevormd door het Rechthuis van Oud-Vossemeer op Tho- len. Daarvoor had de voorzitter van de ambachtsheerlijkheid, de Goese burge meester Johan Isebree, de ontwerper uiteindelijk helemaal in Middelburg aange zocht, in de vorm van timmerman Evert Philipse. Dit overigens pas nadat eerdere ontwerpen van ene Jacobus Philipse en dito Johan Willem van Rosevelt - beiden 87. Unger, o.c.[32:2|, 15. 88. Unger, o.c.[26], 53. 89. Zie"Prins-Schimmel, o.c.[26], 68-70, 76-79, 85-87; alsmede Lamoree e.a.. o.c.[28J. 187-189; en Meischke e.a., o.c.[2], 132. 90. Postma, o.c.[31 47. 91. Vgl. Don,o.c.[12], 59. 92. Voor een oeuvre-overzicht van de eerste drie: T.II. von der Dunk. 'Vier ingenieurs als stads bouwmeester. Gerard Frederik Maybaum 1746-"68). Cornelis Rauws (1768-"72). Jacob Eduard de Witte (1772-"77) en Johann Samuel Creutz (1777-'87) aan het hoold van de Amsterdamse stads fa briek'. Bulletin van de K.N.O.B.. XCIV (1995). 95-107: voor de laatste de monumentale monografie van C.A. van Swigchem, Abraham van der Hart 1747-1820. Architect. Stadsbouwmeester van Am sterdam. diss. RUU. Amsterdam 1965. 98

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1998 | | pagina 124