De 'kronieken' van Boxhorn en Smallegange, respectievelijk uit 1644 en 1696.
vermelden geen bron. De derde 17e-eeuwse lijst, die van Van Papebroeck in de
Acta Sanctorum wel, namelijk een 'scriptura recentior continens abbatum
Middelburgensium catalogum', een vrij recent geschrift dus dat een 'catalogus'
van de abten van Middelburg bevat. Dit stuk zou destijds aangetroffen zijn bij
het gedeelte van hel archief van de Middelburgse abdij dat na de secularisatie in
de moederabdij, de St.-Michielsabdij in Antwerpen, terechtgekomen was. Noch
het archief, noch deze catalogus, die aan tie hand van dit deelarehief is opge
maakt, zijn nu voorhanden. Blijkbaar is die lijst echter nogal onoordeelkundig
opgesteld, want hij stond, zo blijkt, vol fouten. Enkele voorbeelden daarvan ge
ven we hierna. Uit wat wij weten van de archiefstukken waarop de catalogus ge
baseerd is, is de oorzaak van de fouten in veel gevallen nog wel te traceren18.
Bij vergelijking van de lijst van Boxhorn met de namen die bij Van Pape
broeck in de Acta Sanctorum figureren, blijkt dat Boxhorn zich een halve eeuw
eerder ook al direct of indirect op de Antwerpse catalogus gebaseerd had. Het is
onmiskenbaar dal de lijst van Smallegange aan die van Boxhorn ontleend is, en
dus eveneens op de catalogus teruggaat.
De oudste 18e-eeuwse abtenlijst, die van Van Heussen. was de meest kritische
van alle 17e- en I8e-eeuwse lijsten. Van Heussen verdeelde de namen over drie
kolommen. Blijkens het opschrift stonden in de eerste kolom de namen, 'iuxta
catalogum repertum in D. Michaelis Anlv. abbatia', naar de Antwerpse catalogus;
in de tweede kolom voegde hij. 'iuxta pontific. diplomata illic reperta', vijf na
men toe die hij rechtstreeks aan de in Antwerpen berustende Middelburgse archi
valia ontleende; in de derde kolom, 'iuxta Boxhornii et Smallegangi repraesenta-
tionenr, kwamen daar nog vier namen bij. Naar eigen zeggen had Van Heussen
de catalogus in de St.-Michielsabdij laten opsporen en laten aanvullen met gege
vens uit de daar aanwezige oorkonden.
Omdat Van Rijn de drie kolommen van Van Heussen eenvoudigweg weer in
elkaar schoof, en daarnaast een vertaling gaf van Van Papebroecks stuk in de
Acta Sanctorumwas ook voor hem de catalogus (indirect) de voornaamste bron.
Ten slotte blijkt ook de lijst van Hugo terug te gaan op de Antwerpse catalo
gus. Zijn verwijzing naar Janning was in feite een verwijzing naar de Acta Sanc
torum. waarvan Coenraad Janning eind 17e eeuw inderdaad een van de mede
werkers was1''. De bijdrage van Janning is dus geen andere dan die van Van
Papebroeck. Ook uit de tekst van Hugo zelf kan wel opgemaakt worden dal het
meeste ontleend is aan de Acta Sanctorum. Slechts over één abt wist Hugo meer
informatie te verschaffen, namelijk over abt Egidius (of Gillis), die op kruistocht
was geweest, en die na zijn verblijf in Middelburg nog abt zou worden van de
premonstratenzer abdij van Vicogne.
IS. De inhoud van de Antwerpse archivalia is langs twee wegen bekend. In de eerste plaats uit het
artikel van Van Papebroeck in de Acta Sanctorum, dat hel midden houdt tussen een beschrijving van
archiefstukken en een aangeklede abtenlijst, en dat in Fruin. liet archief. Bijlage II lol een regesten-
lijst is omgewerkt. In de tweede plaats zijn twee gelijkluidende inventarissen uil 1619 in hei stads
archief van Antwerpen bewaard gebleven, die lot regestenlijsl zijn omgewerkt in C. van Heel. 'Onder
pijen verborgen', Bulletin van de werkgroep historie en archeologie onder auspiciën van het Konink
lijk Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, dl. 20 1974) 20-31
19. Over Janning zie o.m. P. Peeters, L'Oeuvre des Bollandistes (Brussel 1942).
4