betrokken. Na 1621 zette Michiel Burgerhuys de productie van bronzen geschut voort, waarbij de Vlissingse koopman Lucas Schorer de aanvoer van koper ver zorgde. De ijzeren gotelingen bleven echter de belangrijkste kanonnen voor de Zeeuwse oorlogsbodems. Hoewel Michiel Burgerhuys ze ook produceerde, wer den de gotelingen vooral uit de handel betrokken via de Vlissingse koopman Bouwen Bouwensz. Schot. Na afloop van het Bestand werden ze door meerdere kooplieden geleverd, waaronder Lucas Schorer, Boudaen Courten en Pieter Trip. Opmerkelijk is dat in de jaren dertig en veertig van de zeventiende eeuw enkele tientallen buitgemaakte ijzeren gotelingen en metalen kanonnen uil de Zeeuwse kaapvaart werden aangeleverd. Kleinere kalibers ijzeren geschut voor het besto ken van vijandelijke scheepsbemanningen, zeilen, masten en tuigage, werden ge fabriceerd door grofsmeden te Vlissingen en Veere, onder wie Rochus Cornelis- sen en Anthonis Jansen1". Voor lonten waren de Zeeuwen haast volledig afhankelijk van de Goudse lont spinnerijen. Tot het einde van de zestiende eeuw verkochten Goudse kooplieden hun lonten voor geschut en musketten rechtstreeks aan de Zeeuwse arsenalen. Zo leverden Fransken Adriaensdr., Neelken Dircksdr. en May eken Pietersdr. in 1597 voor het bedrag van ruim 1020 gulden 25.590 pond lonten aan hel arsenaal te Veere. Vanaf 1600 namen Zeeuwse kooplieden deze handel over en wellicht be trokken zij hun lonten direct van de Goudse markt. Pas in de laatste vier oorlogs jaren (1644-1648) sloten de Raden ter Admiraliteit weer contracten af met niet- Zeeuwse leveranciers. In Utrecht bevonden zich gespecialiseerde lontenmakers en -verkopers, die zowel kleine aanvullende partijen van enkele duizenden pon den als monsterorders tot 70.000 pond 'vierdraets en dried niets' lonten konden leveren". Engelse kooplieden, zoals Christoffel Carlier en Gillis Lute, leverden de Zeeuwen buskruit in de jaren zeventig van de zestiende eeuw. Waarschijnlijk waren deze handelscontacten een erfenis van de jaren 1568-1572, toen de water geuzen vanuit Zuid-Engelse bases opereerden. Daarnaast werd lot de val van Antwerpen in 1585 buskruit uit die stad aangevoerd door Antwerpse kooplieden. Het grootste aandeel in de kruitleveranties hadden vanaf 1572 de Zeeuwse han delaren en buskruitmakers. Veel van het door hen geleverde 'oosterse' of 'ham- borchse' buskruit kwam uit hel Oostzeegebied of de Hanzesteden. Langs deze weg werd ook salpeter aangevoerd, dat door buskruitmakers in Middelburg en Vlissingen in opdracht van de Gecommitteerde Raden werd verwerkt. Vanaf 1578 beperkten de Gecommitteerde Raden zich tot de rechtstreekse aankoop van buskruit. In de bestandsjaren namen de buskruitleveranties aan de Gecommitteerde Ra den sterk af en die aan de Admiraliteit sterk toe. Dit was een logisch gevolg van de toenemende betrokkenheid van Zeeland bij maritieme aangelegenheden. Al sinds het laatste decennium van de zestiende eeuw waren de Zeeuwse producen ten en kooplieden die een buskruilmolen bezaten of daarmee een langlopend 10. RAZ, Archief Rekenkamer C. rek. water, inv.nr. 645. 9.8,9 8 v, inv.nr. 646, 98-101 v. inv.nr. 647. 103v-104v, inv.nr. 648, I06-I06v, inv.nr. 649. 102v-105, inv.nr. 659. 185, inv.nr. 660, 185, inv.nr. 664, 212v. inv.nr. 665, 193v,196v, inv.nr. 657. 160. inv.nr. 659. I82v. 11. RAZ. Archief Rekenkamer C. rek. lande, inv.nr. 240. 305v. RAZ. Archief Rekenkamer C. rek. water, inv.nr 678. 296v-297v. inv.nr. 679. 280v.2Sl. inv.nr. 681. 247.247v. 38

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1998 | | pagina 64