Afb. 2: Plattegrond van Vlissingen, thuisba Hlustrata 1-374. de kapers. ZA, KZGW, Ze land ia Want d'Oorloch hout het in, men siet ons vyant rennen. En dagelicx, op zee, ons volck en schepen schennen. Wel doet Maraen sijn best, wat deert ons Zeeuwen dan, T'ontnemen hem sijn goet, en Schepen alsmen can. Ick meen de Specken nu noch dagelicx betreuren, Het gheen de Vlissingers, haer Iarelicx ontveuren. En Portugael, dat slaet sijn hoofd ter neer, en weent; Hoe menich Coopman sit, bedruel in huys, en steent. De Caep-vaert, dagelicx, des Conincx Tol vermindert: En t'Rijck, des Antechrists, soo metter tijt verhindert: Dus achte ick te sijn, de Caep-vaert wel en goet, En dat sy, in ons Landt, nootsaeck'lijck wesen moet-1. 21'Lof des Viye Vaerls. ende berisp tegen het niisbruyck der selver. Gecomponeert door LM. Flis- siiigano-Zelandum. Ghedruckt int jaer ons heeren 1629(W.P.C. Knuttel, Catalogus van de pamflet ten-verzameling berustende in de Koninklijke Bibliotheek nr 3525). Tevens gepubliceerd in: D.F. Scheurleer. Van varen en van vechten. Verzen van tijdgenoten op onze zeehelden en zeeslagen. Lof- en schimpdichten, matrozenliederen dl. 11572-1654 ('s-Gravenhage 1914) 224-237, aldaar '221. De ini tialen van de auteur J.M. rechtvaardigen de veronderstelling dat Jan dc Moor is bedoeld. 40

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1999 | | pagina 50