rechtsgeldigheid van de aan Le Clercq verleende commissiebrief, terwijl de wer kelijke belangen die achter de rechtszaken schuilgingen, mei name die in ver band met de geldigheid van het verdrag van Southampton, in de juridische argu mentatie slechts een bescheiden rol speelden. Zo stelde de procureur van de kapers dat het verdrag, aangegaan voor vijftien jaar, nog steeds geldig was45. Ba ker beweerde namens de Portugezen daarentegen dal door de afkondiging van de vrede op 15 december 1630 'the treatie and league made att Southampton with the States of the United Provinces was declared voyde'46. Bovenal was het de ka pers genoegzaam bekend dal er een Spaans-Engelse vrede was getekend. Bij het binnenlopen van de rede van Plymouth danwel Dartmouth, en in hel geval van Le Clercq zelfs bij het aandoen van de Azoren, hadden dc Zeeuwen immers van de afkondiging van het vredesverdrag kunnen vernemen. Fundamenteler was de vraag aangaande de eigendomsverkrijging krachtens het prijsrecht. Daar waar Backhouse namens de Zeeuwen stelde dal de prijs reeds na een etmaal of enkele dagen door de kaper was verworven, voerde Baker in opdracht van Coloma en Necolalde aan dat de Portugezen het eigendomsrecht op de schepen en hun lading nog niet hadden verloren: de kapers hadden hun prijs immers nog niet binnen hun territorium C intra praesidia hostiiun in casu de Republiek, gebracht. Hoewel zij dus nog steeds rechtmatig eigenaar van de kar velen waren, baseerden de Spanjaarden hun aanspraken met name op het zoge naamde ius post liminiihet recht van herstel en terugkeer, uit het Romeinse Recht. Omdat het vredesverdrag van Madrid het principe van vrijhandel tussen de Spaanse en Engelse vorsten huldigde waardoor hun onderdanen in de havens van weerszijden '[may] freely, safely and securely come, enter, cany and recarrie thcire merchandizes, buy, sell, remaine, abide and commerce in the same soe longe as itt shall please them' en datzelfde verdrag bovendien elke vorm van bij stand aan eikaars vijanden verbood, verkregen de Portugezen en hun buitge maakte schepen de vrijheid zodra deze in Engeland zouden zijn binnengelopen47. Joachimi en Backhouse stelden daarentegen dat Hardenberch en Le Clercq de buit reeds in rechte verworven hadden aangezien de Zeeuwen tenminste een etmaal of enkele dagen in het ongestoord bezit van de prijzen waren geweest. 'Dewijle dezelve jure belli geconquesteert zijn", zoals in Holland werd geschre ven, maakte het ankeren in neutrale Engelse wateren aan het Zeeuwse eigendom der prijzen geen einde 'overmits die niet weederom genoomen en zyn in de magt van den voorschreven vyand [gebracht]'48. Spanje en de Republiek hadden over deze kwestie reeds eerder te Londen de degens gekruist en hoewel de vierentwin- liguursregel in de Europese praktijk van het prijsrecht na hel vredesverdrag van 1604 duidelijk aan belang had gewonnen, was zij beslist nog geen gemeengoed zodat er nog veel over gediscussieerd zou worden49. 45. Allegations Backhouse PRO. HCA 13/234 nr 114 16/26 januari 1631 en ongedateerd (Harden berch). PRO. HCA 24/87 nr 201 18/28 april 1631 en BLLansdowne 174 ff.4r-7r. (Le Clercq). 46. Allegations Baker PRO, HCA 13/234 nr 125 14/24 februari 1631 en ongedateerd, HCA 24/87 nr 189 ongedateerd (Hardenberch). PRO. HCA 24/88 nr 9 10/20 mei 1631 (Le Clercq). 47. ARA. SG 5892 I (Lias adm.) Joachimi aan de Staten-Generaal, 13 maart 1631 48. Resolutiën Stalen van Holland106-108. 9 juli-2 augustus 1631. Particuliere Notulen Holland V (november 1630-december 1632). 182-183. 31 juli 1631. 51

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1999 | | pagina 61