sen was dit gezag haast onaantastbaar en werd de Zeeuwse Eerste Edele bijna zelf de souverein. De mate waarin hij in aanzien werd gehouden, varieerde in de loop der tijd. In 1647 lijkt dit prestige bijvoorbeeld beduidend minder groot te zijn geweest dan in 1676 toen Willem III tijdens zijn bezoek aan Middelburg door de statenleden bijkans als een vorst ontvangen werd. Tussen de leden van de Rekenkamer onderling bestond geen ander onder scheid dan de op anciënniteit gebaseerde rangorde der stemhebbende steden. De vertegenwoordiger van het kleine Tholen had een even grote inbreng als die van Zierikzee. Alleen in de stadhouderloze tijdperken zien we Middelburg de rol van primus inter pares overnemen. De positie van de Rekenkamer Bij verschillende gelegenheden werd er getwist over de plaats van de Rekenka mer ten opzichte van de overige gewestelijke bestuursinstellingen. Binnen het jonge gewest Zeeland kon men het protocol nu eenmaal niet ontlenen aan eeu wenoude tradities. Men sprak weliswaar over de 'grafelijkheid van Zeeland' wanneer men de souvereine staten wenste aan te duiden, maar na de afzwering van landsheer Philips II bleken er onvoldoende 'vorstelijke' tradities binnen de Zeeuwse verhoudingen te bestaan om twisten over het protocol te voorkomen. Meer dan een eeuw lang zouden geregeld discussies losbarsten over de ceremo niële rangorde en -wat belangrijker was- de bevoegdheden van de diverse instel lingen. Bij kwesties waarin de Zeeuwse instellingen zich moesten afzetten tegen Holland of de Generaliteit, werd men het in eigen huis snel eens. Over de afbake ning van de onderlinge bevoegdheden werd echter veelvuldig vergaderd. Er blijkt vooral veel naijver tussen de Gecommitteerde Raden en de Rekenkamer geweest te zijn, terwijl ook de plaats van de hoogste rekenplichtige -de ontvan ger-generaal- vaak ter discussie stond. Met name rond 1649 kwam dit tot uiting. De Middelburgse afgevaardigde in de Rekenkamer, Johan van der Stringe, werd toen -gesteund door Willem II- 'bevorderd' tot ontvanger-generaal. Hierdoor werd hij van controleur, gecontroleerde. Zijn nieuwe baan was vele malen lucra tiever, maar protocollair zou men het ook als een degradatie kunnen zien. De Re kenkamer en Van der Stringe hebben elkaar, na 'op solemnele wijze' afscheid ge nomen te hebben, dan ook jarenlang dwars gezeten. De naijver tussen Rekenkamer en Gecommitteerde Raden kwam vooral aan het licht als naar de mening van de Rekenkamer de andere instelling haar boekje te buiten ging; in het bijzonder op hel punt van het toekennen van structurele toe lagen (bijvoorbeeld aan predikanten). Volgens haar instructie diende de Rekenka mer dergelijke uitgaven te bewaken en had zij het recht ongevraagd de Staten op misbruik te attenderen. Hoewel het om relatief kleine bedragen ging, kon het to tale bedrag der incidentele uitgaven waaronder 'vereringen' en 'necessiteiten' zonder enig probleem de pan uitrijzen. Een andere twistappel tussen Gecommit teerde Raden en Rekenkamer was de rol van beide instellingen bij de controle van de Zeeuwse muntmeesters. Gecommitteerde Raden konden in 1646 'niet verstaan dat de Rekenkamer daar by moet geroepen worden', maar mocht 'wel lyden dat ze er bykoomen'. De rekenmeesters stonden echter op hun recht aan wezig te zijn bij het op ceremoniële wijze openen en sluiten van de muntbus. Hier lijkt niet alleen prestige maar ook financieel gewin een rol te hebben ge- 70

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1999 | | pagina 80