In principe kwamen de rekenmeesters dagelijks bijeen (3 uur 's morgens en 3 uur
's middags) met uitzondering van de zaterdagmiddag en moesten zij dus in Mid
delburg wonen. Later paste men de werkuren enigszins aan en werd 's zomers
van 9 lot I en 's winters van 10 tot 1 vergaderd. Gelijk met de opheffing van
de middagsessies werd de in de Instructie voorgeschreven vakantie afgeschaft,
's Lands zaken hoefden onder deze verandering dus niet te lijden. Voor de meeste
besluiten was eenparigheid geen vereiste, wèl de aanwezigheid van tenminste
vier leden. Het voorzitterschap wisselde per maand, waarbij de volgorde werd
bepaald door de hiërarchie binnen de Staten: Eerste Edele, Middelburg, Zierik-
zee, Goes, Tholen, Vlissingen en tot slot het kleine Veere. Was de vergadervoor
zitter afwezig, dan nam de voorzitter van de vorige maand de zaken waar.
Naast de vergaderingen over zakelijke besognes troffen de heren van de Re
kenkamer elkaar ook bij sociale gelegenheden. Regelmatig ging men gezamen
lijk uit eten. Op 16 en 17 augustus 1649 dineerden de rekenmeesters bijvoor
beeld met de stadhouder, die een bezoek aan Middelburg bracht; op 16 augustus
op uitnodiging van de prins tezamen met de Staten en de heren van de Admirali
teit. een dag later met de Staten in de 'opperzaal' van hel Middelburgse stadhuis
als gasten van de magistraat. Daarnaast was het gebruikelijk aankomende en ver
trekkende leden 'bienvenue- en afscheidsmaalen' aan te bieden, die daarop weer
reageerden door op hun beurt hun collegae te trakteren. Ook bij begrafenissen
gaven de rekenmeesters regelmatig gezamenlijk acte de presence, waarbij de
protocollaire details bij de uitvaart tot menige discussie leidden. De plaats van de
leden van dc Rekenkamer in de rouwstoet, het aantal afgevaardigden naar een
begrafenis, het al dan niet meelopen van de gehele route, die de stoet aflegde en
het wel of niet dragen van rouwkleding lijken rond het midden van de zeven
tiende eeuw punten van immens belang geweest te zijn. Kleine nuance-verschil
len waren blijkbaar voor een goed verstaander genoeg om veranderingen in de
sociale hiërarchie aan af te lezen. Men wilde bij dergelijke gelegenheden de so
ciale rangorde naar voren laten komen, doch tevens de beleefdheid jegens de fa
milieleden en collegae van de overledene in acht nemen. Dit alles leidde tot een
buitengewoon ingewikkelde sociale rondedans, waarbij men in geen geval voor
de andere ingezetenen van het Abdijcomplex wilde onderdoen. Men ging daarin
zelfs zover dat bij de teraardebestelling van de heer Mollier -raad van de stad
Middelburg- op 27 januari 1645 de Rekenkamer expliciet meeliep omdat de Ge
committeerde Raden gingen en "om niet eenigzins daarvan gesepareerd te wor
den is ook de Rekenkamer gegaan'.
De opbouw van een rouwstoet was in deze periode aan vaste regels onderhe
vig. In principe gingen bij begrafenissen de leden van Gecommitteerde Raden
voor die van de Rekenkamer, tenzij het de uitvaart van een lid van dit college be
trof. Bij de begrafenis van rekenmeester Van Berchem in 1649 liepen de reken
meesters dientengevolge direct achter de familieleden van de overledene, ge
volgd door de leden van Gecommitteerde Raden, de Admiraliteit, de magistraat
van Middelburg en de gedeputeerden van Vlissingen en Veere. Als tweede stelre-
gel werd het beginsel gehanteerd dat de leden van de Rekenkamer altijd vóór de
vertegenwoordigers van de stedelijke overheden kwamen. Werden de leden van
dit eerbiedwaardige college echter op persoonlijke titel genood ('hoofdelyk ge
beden'), dan kon dat problemen opleveren. Dit leidde in mei 1649 tot het besluit
de uitvaart van raadpensionaris Stavenisse maar liever niet gezamenlijk bij te
wonen. Men vond het beter de uitnodiging af te slaan dan het risico te lopen in
77