Ten aanzien van de toelatingsleeftijd bleek dat niet alle gemeentelijke verorde
ningen duidelijke taal spraken. Wat werd er precies bedoeld met de bepaling dat
kinderen die hun zesde levensjaar zouden bereiken of bereikt hadden, naar
school mochten? Moesten ze op de dag van toelating zes zijn? Of moesten ze
hun zesde jaar zijn ingetreden en konden ze dus al naar school als ze nog vijf wa
ren? In het Provinciaal Besluit van 27 april 1901 werd de knoop doorgehakt: re
kening houdende met de vigerende toelatingsdatum van 1 mei, moesten de
nieuwkomers op die dag zes jaar zijn of het vóór 1 januari daaropvolgend wor
den.
Nu er leerplicht was. kon het niet meer voorkomen dat kinderen helemaal niet
naar school gingen. Absoluut schoolverzuim zou praktisch onmogelijk zijn. Maar
hoe stond hel met de zomerabsentie, het zogenoemde betrekkelijke verzuim? De
wetgever had rekening gehouden met het feit dat kinderarbeid, in de vorm van
het verlenen van hulp in de agrarische sector, niet zonder meer uit te bannen was.
De schoolopziener was gerechtigd vergunning te verlenen voor tijdelijke afwe
zigheid 'wegens werkzaamheden in of voor bedrijven van landbouw, tuinbouw,
veehouderij of visserij', een verlof dat jaarlijks ten hoogste zes weken zou mo
gen duren en dat alleen aan leerlingen die de school trouw bezochten, kon wor
den gegeven. Eén en ander veroorzaakte veel administratie en controle. Het bij
houden van presentie- en absentielijsten was de taak van het schoolhoofd, die
zijn gegevens moest doorsturen naar de arrondissementsschoolopziener. Als deze
ongeoorloofd verzuim constateerde, zond hij allereerst een 'maning' aan de
ouders. Als dat niet hielp werd de plaatselijke 'commissie tol wering van school
verzuim' actief, die de ouders of verzorgers van de verzuimende kinderen moest
oproepen. Tenslotte kon - ais ultieme maatregel - de strafrechter worden inge
schakeld.
De door de gemeenteraad ingestelde commissies tot wering van schoolver
zuim moesten worden gekozen uit ouders van leerlingen van een lagere school,
onderwijzers van een openbare school, onderwijzers van een bijzondere school
en uil andere meerderjarige bewoners van de betreffende gemeente. Het bleek
niet gemakkelijk om mensen te vinden die in zo'n commissie zitting wilden ne
men: niemand vond hel leuk om plaatsgenoten op het matje te roepen. Na enige
tijd bleek bovendien dat de commissieleden zelf niet altijd brandschoon waren.
Het lidmaatschap van een dergelijke commissie zou alleen opgedragen moeten
worden aan hen die geen enkel belang hadden bij landbouwaangelegenheden,
vonden de schoolopzieners, want 'welke invloed ten goede is te verwachten van
commissiën welker leden zelf moeten worden geverbaliseerd wegens overtreding
der wet door hunne kinderen?'
Er was veel kritiek op de wet. In het decembernummer van 1901 van hel
Maandblad voor het Schooltoezicht op het Lager Onderwijs in het Koninkrijk
der Nederlanden wordt vermeld dat op 13 december 1901 jhr. mr. J.J. Pompe van
Meerdervoort in de Tweede Kamer een betoog hield waarin hij onder meer uit
eenzette wat de leerplicht betekende voor de werkende klasse. In zijn omgeving,
Zuid-Beveland, verdiende een veldarbeider 0,80 a 0,90 per dag, dus 4,80 a
5.40 per week. Daarvan ging 1.- af voor huishuur, zodat er voor levensonder
houd van het gezin 3.80 a 4.40 overbleef. Het sprak vanzelf dat de vrouw,
totdat de kinderen groot genoeg zouden zijn om hun steentje bij te dragen, ook
uit werken ging. Wanneer nu de vrouw werkte, moest één van de kinderen thuis
blijven om op de kleintjes te passen, "want deze menschen kunnen er geen meid
114