rood onmerkbaar overgaat. Als in een fonkelende zee zal de vuurbal weldra on
derduiken. Nog eens voor 't laatst trekt hij scherpe roode lijnen langs de omtrek
ken van al de ons omringende voorwerpen. Reeds raakt de zon den gezichtsein
der.'
Zou een dergelijke natuurbeschrijving de kinderen geboeid hebben?
Schrijven
Aan het einde van de negentiende eeuw was op verscheidene scholen geen
schrijfmethode aanwezig. De onderwijzer(es) zorgde voor een voorbeeld op het
bord en de kinderen schreven dit na. In het leerplan van Hontenisse in Oost-
Zeeuwsch-Vlaanderen lezen we dat het in de eerste klas ging om het 'vormen
van eenvoudige letters tusschen lijntjes, evenwijdig aan de langste zijde der
leien. Er wordt gelet op den stand der vorm en op de houding des lichaams'. In
de tweede klas begonnen de kinderen van Hontenisse met pen en inkt te schrij
ven. Het leerplan van het naburige Zuiddorpe vermeldt: "Het schrijfonderwijs
houdt gelijken tred met het leesonderwijs. Iedere letter die geleerd wordt, wordt
in beide soorten van schrift weergegeven.' Als na een paar jaar lei en griffel
plaats maakten voor pen en papier, begonnen de kinderen eerst met 'groot-
schrift'. waarna achtereenvolgens middel- en kleinschrift aan de beurt kwamen.
Rond de eeuwwisseling waren er veel scholen die de leerlingen gedrukte voor
beelden in handen gaven of die een schrijfmethode aanschaften. De Schrijfcursus
van J. van 't Hof was geliefd. Het was een zeer geleidelijke leergang, die de kin
deren eerst letterelementen - ophalen, haken, lussen - liet schrijven, voordat de
letters zelf aan de beurt kwamen. De volgende stap was het schrijven van woord
jes en woorden. Als ze ook de cijfers en hoofdletters onder de knie hadden, kwa
men er toepassingen in de vorm van brieven, versjes of rekeningen. H. Douma,
die de lettervorm en de kwaliteit van het roomkleurige papier van de methode
roemde, kon haar van harte aanbevelen19.
Rekenen
Uit de Walcherse en Zeeuwsch-Vlaamse leerplannen blijkt dat er ten minste veer
tien verschillende rekenmethodes in omloop waren. Het populairst waren die van
J. Versluys, van W.H. Wisselink en van D. van Pelt.
De Handleiding hij het rekenonderwijs van Versluys, die in 1876 het licht zag.
telde vijf voor de onderwijzer bedoelde delen en veertien 'stukjes' voor de leer
lingen. De eerste paragraaf van zijn inleiding luidt aldus: 'Door aanschouwing
komt het kind tot de begrippen eenheid en hoeveelheid. Het begrip hoeveelheid
ontstaat langzamerhand; eerst na herhaalde aanschouwing wordt het helder. Aan
vankelijk onderscheidt het kind slechts één van meer dan één.
Aanschouwing, de grondslag van de methode, was een ruim begrip: het om
vatte niet alleen observeren, maar ook tekenen en handelen, kortom: leren ken
nen. Na herhaalde aanschouwing, eerst van aanwezige voorwerpen, blokjes,
stokjes, vingers, griffels, daarna van voorwerpen die niet in het lokaal aanwezig
waren, appels, knikkers, kralen, kwam het kind tot de abstracte hoeveelheid van
24