hier en daar, bijvoorbeeld in Westdorpe in Oost-Zeeuwsch-Vlaanderen waar landbouwkunde op het programma stond. Helaas waren er niet veel onderwijzers die de daarvoor benodigde bevoegdheid bezaten. Zouden er niet meer komen als de gemeentebesturen het bezit van de landbouwakte zouden belonen met een toe lage, vroegen de schoolopzieners zich af. Met het aannemen van de Leerplichtwet in 1900 gloorde er hoop. Als alle kin deren zes jaar trouw naar school zouden gaan, zou het kennisniveau verbeteren en zou inhaalonderwijs niet meer nodig zijn. De verwachting was dat de school verlaters dan in groten getale nog een paar jaar herhalingsonderwijs zouden gaan volgen. Helaas bleef de verwachte toestroom uit. Vooral op het platteland gold dat jongeren de school de rug toedraaiden, als ze niet meer leerplichtig waren. Een schoolhoofd uit Zuid-Beveland vertelde dat de jongens en meisjes uit zijn zesde klas ernaar verlangden om bij de volwassenen te horen en dat ze de vol wassen staat naar hun gevoel uitstelden als ze 's avonds weer in de schoolbanken gingen zitten. In 1907 noemde de schoolopziener van het district Middelburg het herhalings onderwijs in de grotere gemeenten bevredigend, maar op hel platteland bedroe vend. Uit een door hem aangelegde lijst blijkt dat de cursussen van november tot maart werden gegeven, altijd voor jongens en meisjes afzonderlijk. De jongens hadden vier. soms drie keer per week een paar uur les van laat in de middag tot vroeg in de avond. De lessen voor de meisjes vielen bijna altijd op woensdag- en zaterdagmiddag. Behalve de lagereschoolvakken kregen de jongens ook 'hand- teekenen in verband met het ambacht' en de meisjes nuttige handwerken. Op pa pier duurden de meeste cursussen driejaar. In de praktijk kwam het erop neer dat het gros van de leerlingen het na een jaar voor gezien hield. In 1910 werd in 52 van de 55 gemeenten van het district Goes herhalingson derwijs gegeven. Ook daar bleven de meeste leerlingen niet langer dan een jaar. De weinigen die voor een tweedejaar verschenen, werden bij het eerste jaar ge voegd, 'hetgeen niet zoo valt af te keuren', aldus de schoolopziener. Noodge dwongen was het onderwijs dan voor een groot gedeelte individueel. 'Ongetwij feld omdat de leerlingen ingevolge de behoorlijke werking van de Leerplichtwet beter beslagen de lagere school verlaten", werd op Schouwen-Duiveland een toe name van de belangstelling voor het herhalingsonderwijs geconstateerd24. De situatie tijdens de Eerste Wereldoorlog was voor het avondonderwijs een ramp: er was een groot gebrek aan verwarmings- en verlichtingsmiddelen. Telde Zeeland in het schooljaar 1916/1917 meer dan honderd herhalingsscholen, een jaar later waren er nog maar zestig. Volgens de schoolopziener van het district Goes maakten enkele gemeenten dankbaar gebruik van de slechte tijdsomstan digheden door de herhalingsschool 'de nek om te draaien". Alleen waar het on derwijs praktisch was, hield het stand. Dat was het geval in Vlissingen, waar de in 1913 opgerichte handelsherhalingsschool tol grote bloei kwam. In een paar jaar steeg het aantal leerlingen van 73 in 1913 tot 161 in 1919. Behalve de vak ken van het gewone lager onderwijs stonden hier Frans, Duits, Engels, machine- schrijven, stenografie, boekhouden, handelsrekenen en handelsrecht op het pro gramma. 'Overal waar rekening wordt gehouden met de praktijk en met de behoeften van de streek mag het herhalingsonderwijs zich verheugen in de liefde der ouders en leerlingen', meldt het Provinciaal Jaan>erslag van 1919. Daaraan kan worden toegevoegd dal ook de in dat jaar tot stand gekomen betere beloning van de leerkrachten de kwaliteit van het onderwijs gunstig heeft beïnvloed.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2000 | | pagina 149