Het aantal jaren dat na de zesde klas voor de extra vakken werd uitgetrokken, was verschillend. Op de zeven- of achtklassige lagere scholen bestond het uitge breide onderwijs uit twee vreemde talen en wiskunde, terwijl de negenklassige scholen er nog enige vakken aan toevoegden. Hier heette het onderwijs dan ook méér uitgebreid. Het moge duidelijk zijn dat deze aan de lagere scholen verbon den extra jaren emancipeerden tot het latere, zelfstandige ulo- en/of mulo-onder wijs. De scholen voor uitgebreid of meer uitgebreid lager onderwijs stonden in de steden en in de grotere gemeenten. Uitzonderingen waren Yerseke en Tholen, waar de jeugd het met de zesjarige lagere school moest doen. De gemeente Yer seke onderhield wel twee avondcursussen, één voor Duits en één voor Engels. Beide cursussen telden drie leerlingen. Deze zes kinderen behoorden tot vier ge zinnen, waarvan er drie als zeer welgesteld bekend stonden. Het /inde het ge meentebestuur allerminst dat ten behoeve van deze rijke kinderen jaarlijks een bedrag van 450 werd uitgegeven. In plaats van te profiteren van gemeen schapsgeld zouden de ouders voor privé-lessen moeten zorgen, vond men; dat konden ze best betalen. Op 29 oktober 1914 besloot de gemeenteraad dan ook de cursussen op te heffen. Het besluit werd gemotiveerd door te wijzen op de ge ringe deelname, waaruit zou blijken dal in Yerseke geen behoefte was aan onder wijs in vreemde talen. Het College van Gedeputeerde Staten weigerde echter het besluit goed te keuren, waarop de gemeenteraad in hoger beroep ging bij de Raad van State. Deze liet weten dat onderwijs in Duits en Engels voor Yerseke met zijn belangrijke oesterhandel zeer gewenst was. Op 8 juni 1915 werd het beroep dan ook ongegrond verklaard. Yerseke haalde bakzeil en besloot van één van de twee openbare scholen een achtklassige school voor uitgebreid lager onderwijs te maken. Met ingang van 1 januari 1917 ging deze van start. Tegelijkertijd organi seerde ook Tholen een school voor uitgebreid lager onderwijs. Voor beide scho len gold dat het een aanloop was naar meer uitgebreid lager onderwijs. De gemeente Terneuzen had heel wat meer toekomstvisie getoond. In 1913 werd een op zichzelf staande drieklassige mulo-school opgericht, die samen met een eveneens driejarige hogere burgerschool onder één dak kwam te zitten. De mulo-leerlingen konden na drie jaar overstappen naar de hbs, zodat ze zes jaar deden over een programma dat in een reguliere hbs vijf jaar in beslag nam. De mulo-school begon met 62 leerlingen, van wie er zeventien uit de omgeving kwamen. Het jaar daarop waren dertig van de honderd leerlingen afkomstig uit de buitengewesten. Hel wachten was op de tramlijn door Oost-Zeeuwsch-Vlaan- deren, die Hoek, Philippine, Zaamslag en Hontenisse met Terneuzen zou verbin den. In theorie was de combinatie mulo-hbs heel mooi. in de praktijk deden zich al lerlei bezwaren voor. Deze hadden voornamelijk te maken met het gemeenschap pelijk gebruik van lokalen en leermiddelen en met de minder goede verstandhou ding tussen de leraren van de hbs en de onderwijzers van de mulo-klassen. Bovendien werden de financiële lasten die het onderhouden van de hogere bur gerschool met zich meebracht, voor de gemeente te zwaar. In 1918 nam het Rijk de hbs over. Als de mulo-school zou blijven bestaan, zou dat niet gunstig zijn voor de aanmelding van leerlingen voor de hbs. Ze werd dus opgeheven. In ver band met de voorbereiding tot het toelatingsexamen van de hbs, besloot de ge meenteraad om op de vier openbare scholen Frans in te voeren. De schoolopzie ner raadde dit om pedagogische redenen ten sterkste af, waarop hel College van 141

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2000 | | pagina 151