beschreef in zijn Beschrijving der stad Reimerswaal een overeenkomstige zaak uit de registers van de schepenbank"". Deze zaak geeft een goede indruk van de gegevens die over Danckaert Jansz. zouden zijn aangetroffen indien het stadsar chief van Reimerswaal niet verloren was gegaan. In bijlage C wordt de tekst ge geven van deze zaak uit 1540. Danckaert zei in zijn verweer, dat de betreffende sententie gewezen was op een donderdag (4 juni 1500), een dag waarop men niet gewoon was sententies uit te spreken. Het gerecht van Reimerswaal zou dat gedaan hebben in haast om hem te verrassen en te voorkomen dat hij zou terugkeren in de stad. Was hier sprake van verbanning? Danckaert liet het wel zo lijken. Hij diende weer een rekest in cas van reformatie (herziening) in bij hel Hof van Holland, nu tegen het vonnis van 4 juni 1500. Dit werd hem verleend. De deurwaarder van het Hof van Hol land. Gcryt van Loo, had burgemeesters en schepenen van Reimerswaal gedag vaard. Vier van de aanwezige schepenen zegden de deurwaarder toe te gehoorza men. de burgemeesters en twee andere schepenen hadden hiertegen geappelleerd bij de Grote Raad. Zij vonden dit proces in reformatie van hun vonnis een verne dering. Het Hof van Holland en zijn deurwaarder, als geappelleerden. en Danc kaert Jansz. als gedaagde, concludeerden in hun verweer dat het appèl van Rei merswaal niet geaccepteerd zou moeten worden en dat zij ten onrechte hadden geappelleerd. Verder eisten zij, dat de schorsing van de uitvoering van het Rei- merswaalse vonnis moest voortduren hangende het verdere proces voor het Hof van Holland. Daarnaast eisten zij. dat Danckaert Jansz. weer zou mogen terugke ren naar Reimerswaal, zijn vrouw toestemming zou krijgen om gedurende het proces door te gaan met het zieden van zout alsmede de handel daarin. Dit was haar kennelijk eerder verboden door het gerecht van Reimerswaal. Vrouwen wa ren vaak betrokken bij het werk van hun man. Wanneer de gilde voorschriften het toestonden, konden zij zelfs het ambacht van hun man voortzetten na diens over lijden. Volgens Danckaert was de schorsing van de executie van het vonnis te recht, want als hij ter bedevaart zou zijn gegaan en na reformatie gelijk zou heb ben gekregen, dan was dit onrecht niet te herstellen geweest. Opvallend is dat in de sententie van de Grote Raad niet wordt gesproken over Danckaerts optreden in het geschil van zijn broer Adriaen met Jan Jansz. inzake de zoutkeet. Men heeft hel over de beledigingen die door Danckaert zouden zijn geuit en niet over de beweegredenen. De schepenen van Reimerswaal voerden in hun repliek aan dat zij dc macht hadden een delinquent uit hun stad te verbannen en dat het tussenvonnis om de straf op te schorten, niet terecht was geweest, zeker niet omdat Danckaert Jansz. dezelfde overtreding had begaan"1. Danckaert, of bij zijn afwezigheid zijn procureur op eigen gezag, bleef in zijn dupliek bij zijn eerdere conclusies"2. Vervolgens besliste de Grote Raad per tus senvonnis dat beide partijen korte memoriën moesten schrijven en deze met de andere processtukken moesten inleveren, en dal de andere partij zou worden voorzien van afschriften. Verder werd bepaald dat Danckaerts echtgenote door mocht gaan met de handel in zout en het zieden daarvan. Nadat beide partijen hun processtukken hadden ingeleverd, en de raadslieden van de Grote Raad zich hadden teruggetrokken voor beraad over het vonnis, werd op 20 januari 1503 het vonnis uitgesproken: 12

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2000 | | pagina 22