den voor een blijmoedige toekomst en zal nu in deze besluiten met de hartelijke Groete van uw verlangende Vriendin Pietje Willemse Als uw shrijf, zegt het mij broer Kees, dan zal hij er een briefje voor mij indoen als uw goed doen, en ik hoop gouw Brief 12 Amsterdam den 4 April 1863 Zeer Geliefde Vriendin! Kom, ik zal mij een neder zetten om uwe welmeenende brief hier te beantwoor den. Gaarne zouw ik zulks eerder gedaan hebbe, maar doordat wij aan shoonen- maken zijn. shiet mij niet veel tijd over als *s avonds en dan is hel dikwijls: ik zal het morgen zeker doen en zoo doende is het wat lang aangeloopen, maar beloof uw de Volgende keer beter op te passen en hoop dat uw hel niet voor onvershil- ligheid moogt opnemen. O neen, mijne waarde Vriendin, zulks is in het minst niet. want een waare vriendin te hebbe is veel waart. Tenminste voor mij is het een genot als ik mijn hart nog eens gul kan uit boezemen, en daarom mijne Vriendin, hoop ik dat uw mij maar weer vergeven zal. Ik denk zoo dat uw zal zeggen weer geen brief van de Grutter met Pasha (Pasen). Maar neen. dat zult uw niet raden. Als ik het wel heb, kunt gij hem ?s maandags hebbe en dan kunt uw onder de Koffij nog eens prate over alle gebeurtenissen welke wij met Pasha zoo al gehad hebbe. Ik wouw maar dat ik uw eens bij mij had, dan zouden wij weer eens kunnen redeneren en dan hier zoo een Groole stad, dan zouw uw nog wat meer zien als wij zamen in Antwerpen gezien hebbe. Want hier kan het mij niets meer shelen, ik ben er al aan gewoon en zouw toch liever, hoe Groot de stad ook is, in Tholen wonen, want daar Gaat toch niets boven. Tenminsten als men er geen armoe moet lijden, want dat zou een verandering weze. Want hoe het ook zij, het is toch hier het voordeeligste dienen. Maar anders nu mijn dier- baare vader van mij ontnomen is, nu is mij alles weg. Bij mijn Zuster kom ik op als ik uitga en dat is geen eigen, hoewel ik veel Vriendshap van hun heb, maar toch dat gulle, dat hartelijke dat ik altijd bij uw thuis Vond, dat Vind ik hier ner gens en wensh nog als eens dikwijls wat mij ook ten beurt moge valle, als ik een maal nog mij zeiven onder de uwe rekenen mag, maar o Maatje, daar mag ik niet over denken, want dat zal nooit mij gelukken. Want om in Tholen weer te komen om met de vroegege onderlinge Vriendshap zaam te deelen, dat zal nooit meer gebeuren, hoewel zulks niet zeggen kan. Dat hebben wij laatst aan Betje Slager gezien. O mijne Vriendin, wat heb ik daar van staan zien, dat heb ik nooit durven denken, dat Betje zulks doen zouw. Ik heb toch met de snijjer medelijden, want hij hield toch in zijn hart veel van hart (luiar). Dat heeft hij meer als eens getoont en nu zijn kans zoo glad te niet, dat is toch maar akelig, hoewel hij nogal opge- ruimt is en dan als men weet dal er eenmaal niets meer aan te doen, slijt dat ook meer dunkt mij. Gij moet hem de hartelijke Kompelement van mij doen en zeg gen dat hij maar moet denken, dat degenen die voor hem geboren is, voor geen ander steven zal en blijmoedig zijn weg maar voortgaan, dat is het beste. Ja mijne Vriendin, dat is ook mijne denkbeeld en ga daar maar op voort. Laast heb ik uit uw brief vernomen dat Uw een kameraad heb. Nu daar ben ik blij om, dat 51

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2000 | | pagina 61