ben. zoo wil ik het nu niet langer uitstellen om uw het een en ander zoo weer eens mede te declen. Temeer daar ik bij toeval vanmorgen een Toolsh meisje ben tegen gekomen en wel nog de dochter van schipper Duije. Geesje nog wel een van mijn leeftijd. O Gij kunt wel begrijpen hoe gelukkig ik was. Gij moet weten, ik had mijn kerkbeurt vanmorgen, maar daar ik nog eens naar mijn Zuster wou en nog naar een kennis van mij. zoo deed mij zulks vanmorgen de kerk verzaken, alhoewel het niet is van mij maar daar wij tegenwoordig zoo druk zijn met de wash, die is pas nat te huis gekomen en dat van de Maand Maart af, dus zeer Groot is en zeer veel aan te doen valt, dat er weinig tijd is om uit te gaan en zoodoende wij eens een slipper maakten en het is hier toch altijd nogal druk. Maar avijn overal is wat. Maar nu op mijn ontmoeting neer te komen, ik was dan naar mijn Zuster geweest en ging toen naar mijn Vriendin toe en daar kwam ik in de Kalverstraat en daar ontmoete ik Gees. Eer dacht ik dat lijkt Gees Daije wel en omdat ik haar zoo aan keek, kwam ik haar ook wel bekend voor, maar met die vreemde muts op deed haar toch eerst twijvelen, maar zoodra ik haar Goed zag, dacht ik het is haar zeker, zoo als ook waar was. O ik ontroerde van hooft tot toonen en dat begri jpje, dat was een drukte. O lieve ik zag geen mensh meer. Ach toen ik die platte Thooshe taal zoo hoorde deede met de tranen in de oogen ko men. Want O lieve Maatje, niemand kan het Gclooven. als die het ondervind wat hel Gelukkig is als men nog zoo eens van als de Ouwe kennisse hoard, die vroe ger zoo speel makers van ons waren en tot mijn genoegen hoorde ik dat bij uw aan huis alles wel. Daar ik ook voort naar vragde. dat begrijp je. En dan uw Broeder, wat stond ik daar van te zien. Hij shijnt nu weer Goed op slag te zijn. Dal is zeker zijn meisje, dat loceetje dat uw toen bij uw gehad heeft. Och ik hoop nu maar dat hij met haar gelukkig mag wezen, want hejt is het wel waart en dan met de dochter, dan heeft hij altijd nog kans om eens baas te worden. Nu ik hoop het van harte, dat hij er gelukkig mee wezen mag en dat uw en uwe lieve Ouders er nog veel genoegen aan beleven mag. Het is nu toch veel gelukkiger als met dat Roomshe meisje, niet waar. Och Maatje als mijn het zoo hoort, wat zijn er dan toch een boel van onze kurnuiten getrouwt. Wij mogen ook wel eens beginnen, maai' ik denk maar zoo als rond gaat, krijgt ieder een beurt. O lieve Maatje, Gaf de Goede God toch eens dat ik uw zoo eens moge ontmoete of een van de Uwe, maar dat zou dan weer anders wezen, want dan zou ik ik wel weten, als uw kwam en dan kwam ik uwe afhale. O welk een genoegen zouw dat voor mij zijn. Maar ik beloofde het uw, zoodra ik getrouwt ben, dat misshien nog wei eens ge- beure kan, zal ik zeker gebeuren dan kom uw bij mij loceeren. O wat in de wind gestremt zal uw wel denken, maar avijn het zou niet van de Grooste wonderen zijn. Nu lieve Maatje, maar moed gehouden, dan kom alles Goed uit. Ach maar tot mijn ziels leedswezen hoorde ik van uw dat mijn lieve moeder weer ziek lag. Ach wat is zij nu toch ongelukkig dat er geen kind van haar is daar haar besher men kan. Wat zou ik haar Graag helpen, maar ach als men dienstpligtig dan kunt men er zoo weinig aan doen. Ik heb hier een klein briefje voor haar in gedaan, als uw zoo Goed wou wezen haar dat eens ter hand te stellen en dan dat Copennetje (waardecoupon). Misschien kan moeder hel daar niet gewisseld krijgen. Als Uw het haar dan in Geld wou geven, de waarde der van. O lieve Maatje, neem mijne vrijheid mij niet kwalijk. Ik heb niemand als uw, die het voor mij doen kan, want mijn broers is toch geen extra Goede Vrienden mije en dan is het beter dal zij het niet weten. Nu lieve Maatje, vergun mij mijn vriendelijk verzoek en doe nu uwe Goede Ouders nog hartelijke Groele van mijn. Wat zijt gij toch gelukkig ze nog 73

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2000 | | pagina 83