van mij ook van mijn man en nu hoop ik toch een paar letteren met mijn Zuster mee krijge van uw en hoe het moeder maakt. Ik zal er een open briefje bij doen voor haar maar dan moet uw liet maar toe doen en steken voor de eerste verras sing maar een gulden in, dan is zij blij. Ach ik denk toch zoo menigmaal om haar. Nou zou zij het Goed hebben, maar helaas het is eenmaal zoo. Wat zou zij Gek wezen met zulke drie lieve kinderen. Nu beste Maatje, nogmaals van ons hartelijke blijf ik in afwachting Uw liefhebben Vriendin Pietje Of die tweeling nog leef van Maa van der Stel Brief 41 Haarlem den 23 Mei 1869 Mijn beste Vriendin! Gij zult wel denken de Haarlemshe familie vergeten ons, maar o je neen. Het is maar enkel mijn oude kwaal uitstel en dan veel naregijt gehad en drukte met shoonmaaken dat ik het maar uitgesteld tot na pinsteren. En nu zal ik uw het een en ander mededeelen. Wat mijn kinderen aangaat, zijn tot nu toe heel wel. De tweeling wort heel lief. De jongen loopt vlink weg, maar het meisje is iets min der, maar een krullekoptje van belang, een heel lief kindje en Anemietje wort ook groot. Moeder en ik zijn nogal wel maar mijn man is er zeer naar aan toe ge weest. Wij dachten niet anders of ik had hem moeten missen. Hij zal er uit, O zoo naar, prasies of hij de tering had. Alles wij hadden er aan gedaan, dockters hier gehad gehad en naar de provester in Amsterdam geweest en niets hielp hem. Maar toen is hij hier nog eens naar een ander gegaan en die heeft hem getroffen en hem heelemaal weer in Order gebracht. Hij is nu weer de Oude Jan. Maar lieve Maatje, nu zal ik uw wat anders vertellen en ik wet zeker dat het naar Uw allen genoegen is, dat ik binnenkort eens naar Uw alle toekom. Ik ben toch zoo zielsverlangend, hoe mijn ongelukkige moeder eens te zien, want ach het is nu toch weer al drie jaren dat ik haar niet meer gezien heb en nu heeft mijn man mij belooft dat eer de nieuw aardappelen komen dat ik nog eens naar huis. Dus lieve Maatje, dan kunnen wij onze vroegere dagen herringen. Ach wat zullen wij dan gelukkig zijn en dan ben ik nel in die lijd bij Uw dat een arm mensh geen geluk of zegen op zijn Goed te wachten heeft. Dan zullen wij het er nog eens over heb ben. Als ik kom, breng ik een van de tweeling of mijn oudste mee. Wees nu zoo goed lieve Maatje en zeg het mijn lieve moeder eens voorloopig want als er niets in de weg kom ik zeker. Maar nu heb ik nog een vriendelijk verzoek aan Uw of uw mij in een brief niet eens een briefje van de Thoshe boot kon sturen, want ik wou gaarne in eene dag over zijn. Hij vaart woensdags zoo ver ik weet van Rot terdam af en als dat nu in het middaguur viel, dan kon ik verm "s morgens van hier met het spoor. Nu lieve Maart, sturt mij zoo een briefje. Hoe gouwer hoe lie ver, dan kan zien hoe het is. Nu lieve Maatje, dat ik hier in te kort kom hoop ik mondelijks met Uw te verstaan. Als Uw het mijn moeder maar eens zeg, wat zal zij blij zijn! En blijve vele Groele aan uw lieve Ouders, Uw verlangende Vriendin Pietje Willemse 84

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2000 | | pagina 94