scholen vervangen. De scholen voor uitgebreid en meer uitgebreid lager onder wijs, die vooral door de kinderen uit de burgerstand werden bevolkt, ontwikkel den zich tot de latere zelfstandige ulo- en muloscholen. De uitbreiding van ver schillende lagere scholen met een zevende klas, bedoeld als overbrugging naar een volgende school of naai" een plaats in de maatschappij, dateert uit het tweede decennium van de twintigste eeuw. Was tot het midden van de negentiende eeuw de onderwijzersopleiding niet veel meer dan een 'inservicetraining', in de tweede helft van deze eeuw versche nen er professioneler opleidingen: de zogenoemde oefen- en normaalscholen. De Middelburgse Rijkskweekschool werd in 1876 opgericht, waarna er - eveneens in de Zeeuwse hoofdstad - in 1910 een bijzondere kweekschool bijkwam. De eerste helft van de negentiende eeuw Vóór de negentiende eeuw was het Nederlandse onderwijs een voornamelijk lo kale of regionale aangelegenheid. De eerste nationale onderwijswet, die in 1801 tot stand kwam, werd al na ruim een jaar vervangen. De wet van 1803 was even min een lang leven beschoren. Genoemde wetten vormden als het ware de 'aan loop' tot de wet van 1806, die het Nederlandse onderwijs lange tijd zou bepalen. De wet van 1806 was een typisch product van de Verlichting, de periode in de Europese cultuurgeschiedenis die wordt gekenmerkt door een optimistisch geloof in de mens en zijn mogelijkheden. Als de mens zou leren zijn verstand te gebrui ken, zouden vooroordelen, onkunde en bijgeloof verdwijnen. Men was ervan overtuigd dat de kennis die verworven zou worden, zonder meer tot deugd zou leiden. Aldus doemde een ideale samenleving op. Hel zal duidelijk zijn dal de Verlichting veel, zo niet alles van het onderwijs verwachtte. De in de wet gefor muleerde doelstelling getuigde daarvan: 'Alle schoolonderwijs zal zoodanig moeten worden ingericht dat onder het aanleeren van gepaste en nuttige kundig heden, de verstandelijke vermogens der kinderen ontwikkeld, en zijzelven opge leid worden tot alle Maatschappelijke en Christelijke deugden.' Hoe belangrijk het onderwijs in de kundigheden - lezen, schrijven, rekenen - ook was, het diende een hoger doel, namelijk de ontwikkeling van hart en verstand. Dat bete kende dat de onderwijzer niet langer onverschillig mocht staan tegenover de ma nier waarop de kinderen de nodige kennis en vaardigheden zouden verwerven. De oude, werktuiglijke wijze van lesgeven - het memoriseren, het zonder begrip 'instampen' van de leerstof - moest plaatsmaken voor een onderwijsmethode die de kinderen zou aansporen lot denken. Het andere doel - de opleiding tot alle maatschappelijke en christelijke deugden - zou in het gehele onderwijs en vooral ook door de manier waarop de onderwijzer met zijn leerlingen omging, moeten worden nagestreefd. De schoolmeesters, voor wie dit alles nieuw was, werd een geschriftje, de Algemeene Schoolordeter hand gesteld, waarin kort en krachtig werd meegedeeld wat voortaan onder goed onderwijs werd verstaan. In grote lijnen kwam dat op het volgende neer. Van de onderwijzer werd niet alleen verlangd, dat hij voor zijn vak 'geschikt en bekwaam' was, maar ook dat hij zijn school het gehele jaar zou openhouden en dat hij gedurende de schooltij den in zijn school aanwezig zou zijn om zich met niets anders dan met het geven van onderwijs bezig te houden. Hij moest zijn leerlingen in drie groepen, klas sen, verdelen, die hij om beurten als groep, dus klassikaal, diende te onderwij- 98

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2000 | | pagina 108