HET NATUURBEELD VAN JOHANNES DE MEY (1617-1678),
HOOGLERAAR FILOSOFIE AAN DE ILLUSTERE SCHOOL
TE MIDDELBURG:|:
Huib J. Zuidervaart
'Een goed man te wezen is waarlijk een moeylijk werk',
De Mey, We reken 1706), I, 583.
Inleiding
Wie vandaag de dag het Middelburgse Abdijcomplex bezoekt en al slenterend
binnentreedt in de kale 'Wandelkerk' - zoals de hoge ruimte schuin onder de
'Lange Jan', ingeklemd tussen Koorkerk en Nieuwe Kerk wel wordt genoemd -
zal nauwelijks vermoeden dat hier vroeger het auditorium was gevestigd van de
Middelburgse Illustere School. Ooit was dit de plek waar Zeeland zijn ambitie
tot het huisvesten van hoger onderwijs gestalte probeerde te geven. De geschie
denis van dit nimmer echt tot wasdom gekomen instituut is weliswaar enige ma
len geboekstaafd, maar hel gedachtegoed van de diverse hoogleraren heeft daar
bij slechts weinig aandacht gekregen.'
Vreemd is dit niet. Vooral uit de laatste periode van de Illustere School (de
achttiende en vroege negentiende eeuw) hoeven we ons over de filosofische
diepgang van de betrokken hoogleraren weinig illusies te maken. In die tijd wa
ren de Zeeuwse hoogleraarsbenoemingen vaak niet meer dan een achtenswaar
dige en vooral statusverhogende beloning voor een plaatselijke predikant die een
beroep naar elders had afgeslagen. Van dergelijke 'operette-professoren', zoals
Frijhoff ze heeft getypeerd, valt doorgaans niet veel aan interessant wetenschap
pelijk gedachtegoed te verwachten.2
Dat ligt duidelijk anders bij de Zeeuwse hoogleraren uit de zeventiende eeuw.
Maar dat was dan ook nog de periode waarin de hoop dat de Zeeuwse academie
echt tot bloei zou komen nog niet was vervlogen.
Dit artikel is gewijd aan de natuurwetenschappelijke ideeën van één van die
hoogleraren, de in Middelburg geboren en gestorven Johannes de Mey
1617-1678), een boeiende man met grote eruditie, aan wiens veelzijdige werk -
verbazingwekkend genoeg - nog nimmer enige zelfstandige studie is gewijd.'
Waarom heeft De Mey lot nu toe zo weinig aandacht gekregen? Heeft hij zo
weinig geschreven? Of werd wat hij schreef, niet opgemerkt en dus ook niet ge
lezen? Was hij dan zo saai, middelmatig of weinig oorspronkelijk? Kennelijk
dusdanig dat hij de aandacht van biografen en historici eenvoudig niet waard
was?
Vreemd genoeg - zo zal blijken - luidt het antwoord op bovenstaande vragen
vrijwel eensluidend ontkennend. Allicht wil hiermee niet gezegd zijn dat met De
Mey plots een nieuw hoogtepunt is gesignaleerd uit de geschiedenis van intellec
tueel Nederland, maar op de keper beschouwd is de verwaarlozing van hem en
zijn werk niet terecht. Enkel het feit dat de vermaarde Zeeuwse natuurfilosoof
Isaac Beeckman - een soort Nobelprijswinnaar 'avant la lettre' - behalve zijn
1