den. dat ons stolïe tol uijtgebreijde dankzegging gaf. Voor 't overige bragten on
zen voormiddag door soo als gewoon waren, en 's namiddags bezogten eenige
winkels, en vermaakte ons in meergemelde capuichijner hof. alwaer we aan de
kerkdeur tot groote ergernis zagen aangeplakt eene volkome aflaet van zonden,
even of menschen de zonden vergeven konde, dat niemand dan God naar zijn uit
gedrukt woord doen kan. 't Huijsgekomen zijnde in gezelschap van d' heer
juffrouw Visvliet, vonden ons opwaglen monsieur Jean Maquinaij, een koopman
te Reijd, (een uur van Spa gelegen), welke 's jaars twee a drie maal na Middel
burg komt. en die aan d' heer Willemzen op zijn quittantie eenige penningen
telde, om dan in Middelburg wederom te ontfangen, dat voor vreemdelingen
wonder gemackelijk is. Voor 't overige spijzigde de twee voorgemelde vrinden
bij ons, en we begaven ons voorts ter rust, terwijl de overige huisgenooten giste
ren in hunne assemble zul ken vermaak gevonden hadden, dal ze wederom den
laten avond, en een gedeelte van den nacht met hunne dertele zondige uit
spanningen doorbragten, tot ergernisse hinder van ons.
sondag den 15 julij
We maakten ons vroegtijdig gereet tot het gebruijk der wateren aan de fontein.
Daer zijnde quam het zoogenaamde venerable2"' voorbij, om aan een doodkranke
het laesie olijzel te bedienen. De priester had de hostie besloten in een zeker
broodhuijsje in de hand, terwijl hij zelve zeer prachtig uitgedost was. Nevens
hem gingen nog twee priesters, en rontom die, vele perzoonen met wasse bran
dende kaarsen. Vooraan drie jongens in het wit, waervan een aan een stok het
wapen had. Agter aan quamen een menigte vrouwlieden met faaljen25, en eenige
weinige maakten een gezang, en het bewijs van de komste was een klinkende
bel. IJder viel ten eersten op de knien soodra dees misgod aanquam. We verwon
derden ons over de dwaasheden van dit antichristens volk, en bedroefden ons
teffens over de mishandeling van soo vele kostelijke, en voor de eeuwigheit ge
schapene zielen. Ook bragten ons doe te binnen, dat dezen dag het heilig en
hoogwaardig Avondmaal des Heeren in Middelburg bedient wierd. Soo ooit het
onderscheid tussen deze beijde stucken des godsdienstes ons te binnen konden
brengen, 't was nu. d' Heer Willemzen maekte er dit vers op:
De misleer heeft er menigen misleit.
'l Is alles mis! De mis is ijdelheid.
Foei mispaap! Met Uw misselijke mis.
'K vervloeke uw mis, afgodischer gewis.
Dan d'af godsdienst van *l blinde heidendom.
Hoe krijgt de paap het al zoo mis, en krom.
Uw misgewaad en mislijk rmsgebaar
Behaagt mij niet: maar uw misleide schaar.
Moet deeze mis de stervende berechten?
Die misleer kan op mijn gemoed niet hechten.
Naar onze terugkomst van de fontein reden we met aangenaam weer, tot veel
verkwicking te paard na de Geronster. Na de maaltijd deden eene wandelinge op
het veld van Seven Uuren. en vaardigde daar vandaan gekomen zijnde onze brie-
116