ven na Middelburg af, en zoo bragten deezen schonen dag ten avond, niet zonder een aanhoudend beklag over het gevoelig gemis van den openbaren godsdienst en 'i genot van 's Heeren Avondmaal, waarin we ons egter zogten te sterken. We haastede ons ter rust om alzoo op maandag den 16 julij wederom in staat te zijn tot gebruijk van het water. We gingen dan voor de laaste maal na de Pouhon, dog met zeer sterke en aanhoudende regen, terwijl ons van eenige medicijnen bedienden tol voorbereiding der wateren van de Geronsler. Het slegte weer verhinderde ons om na gewoonte te paard te rijden, gelijk tot nog toe alle dage gedaan hadden. We waren den gantschen dag genootzaakt 'l huijs te blijven, en zogten ons daer op alle wijze te diverteren om alzoo den anders zeer verdrietigen en langwijligen lijd als kort te maken. We spoede ons haastig ter rust na ons aan de bescherming Gods overgegeven te hebben. dingsdag den 17 julij Na het gebruijk van drie glazen Pouhon water reden we gezamentlijk met een chais en twee rijpaarden na de fontein de Geronster, om aldaer het water te ge- bruijken dat we met tien glazen begonnen, met oogmerk om tol twintig loe op le klimmen. Het weer was gantsch niet in ons voordeel, zijnde zeer regenachtig en mistig, waarom we genoolzaekt waren het huijs te houden na onze terugkomst van de fontein. Egter na de middag doe het weer wat handzamer was, deden eene kleijne wandeling, en gingen daarop ten vijf uuren ons verlusten in het hof der capuchijnen. Onse aanmerking viel in hel voorbijgaan op zeker biljet aan de kerkdeur geplakt, waarin de waarneming van een buijlengewone misse tot wee ring van het slegte weer aanbevolen wierd. Welke dingen op zich zelfs aange merkt, indien ze naar de regelmaat des heiligdoms geoeffent wierden ons gantsch niet onnut voorquamen, dog nu door hare omstandigheden zeer gruwelijk be- zwalkt wierden. Voorts gingen na huijs en schikten ons ter rust. woensdag den 18 julij Alvorens wij na de fontein reden quamen d' heer juffrouw Visvliet hun af- scheit nemen, welke nog dezen dag na huijs vertrocken. Het weer was wel wat beter als gisteren, dog egter zeer koud winderig. We za gen aan de fontein nu veel meer adel. onder andere quamen hier de graaf gra vin van Benthem26 uijl den Haag, welke gravin een dogier is van den prins van Oldenburg en dus een kindskind van die Godvrezende Debora welke soo veel jaaren in Utrecht gewoond heeft. Deze gravin was in amazoone kleederen le paard wonder railland27 lustig, dog is eenige dagen na dezen door de hand des Heeren met de kinderpoktjes bezogt. Het overige deezes daags bragten best mogelijk door. zoo met stigtelijke redenwisselingen als aangenaame wandelin gen. We zagen des avonds de pragl van veele vreemdelingen en besloten er uijt dat de wereld een zeer lastigen heer is om gediend te worden, verklarende dat we 117

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2001 | | pagina 127