sondag den 22 julij Onder een diep beklag over het gemis van onzen schoonen godsdienst, reden we te paard na Geronster, daar we ook mevrou van der Mandere met haar gezel schap spraken. Ook zagen den hertog hertogin van Queensburij, welke dame mede in amazoone kleederen te paard was. Na onze terugkomst moesten we door de overmaat van hitte het huijs tot aan den avond houden, wanneer na verkregen koelte een kleine wandeling deden. Den geheelen dag was hier in Spa een groot rumoer onder het gemeene volk, soo wegens zeker bevel uit naam van de prins van Luijk afgekondigt, om alle quade menschen te verdrijven ten einde de wegen in veiligheit bleven, als voornamentlijk over zeker perzoon en burger van deeze plaats, wien door een Engels heer ten onregte in gevangenis gezet was, wegens voorgeven dat zijn goud horlogie gestolen had, en nu niet zonder herstel van eer wilde vrijgelaten worden. We bragten ons ook met veel blijdschap en herlensvreugde te binnen, dat d' heer Willemsen deezen dag het getal van agl endertig jaaren bereijkte. We dankten den Heere met zijn eerwaarde voor al de weldadigheden en zegeningen, in, en na allerleij omstandigheden uit zijn milde hand ontfangen, en wenschten hertel ijk dat Jehova zijn eerwaarde verder wilde zegenen, met zegeningen van het goede over zijn perzoon bediening, tot nut van zich de gemeente Gods. maandag den 23 julij Met zeer schoon gewenscht weer reden we als voren na de fontein, tot het ge- bruijk van de wateren. We moesten na onze tehuijskomst wederom den geheelen dag 't huijs blijven wijl de hitte nog veel grooter dan gisteren was. Des avonds egter de brandende hitte wat over zijnde, verkwikte ons door een aangenaame wandeling in den bewusten hof. Daar van 't huijsgekomen zijnde quam de post bode met eenige brieven van onze Middelburgse vrinden, waarmede wij van hunne aanhoudende welstand verzekert wierden. We zegende Jehova met blijd schap voor het volop zijner goedertierenheijt en schikte ons, na overgave aan de trouwe bescherming van soo gunstrijk Koning ter rust, totdat wij op dingsdag den 24 julij in redelijke gezondheijl ontwakende ons tijdig na de fonteinen begaven, 't Huijs gekomen zijnde schreven eenige brieven na Middelburg. Des namiddags begon het sterk te donderen en te blixemen, dat tot laate in de nagt duurde. Den gant- schen tijd wierden na der papen bijgelovigheden alle de klokken geluijl, welke plegtigheit wij voor hare liefhebbers laten, terwijl d" heer Willemsen inmiddels zijn werk maakte om de grootheijt, majesteijt en heerlijkheijt le vertoonen van God. die dondert van zijn hoogen hemel, en het geluk dergenen te verheffen welke deezen God tot hun God hebben, maar ook integendeel den rampzaligen toestand der zulken, welke Jehova aan te merken hebben als een wrekend regter zeer grimmig. 119

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2001 | | pagina 129