denverschil. terwijl het Veerse Meer brak is en 's winters een zeventig centimeter
lager peil heeft dan 's zomers. De Oosterschelde heeft een licht gedempt getij
den verschil.
Overzicht van inventarisaties
De oudste verspreidingsgegevens die uit de delta bekend zijn. staan op een lijst
die is samengesteld door De Man (1869). Deze beschreef enkele muizensoorten,
alle afkomstig van Walcheren, in een door hem samengestelde collectie/ Over
het voorkomen van zoogdieren op de Zeeuwse en Zuid-Hollandse eilanden was
lange tijd verder niets bekend. Pas halverwege de vorige eeuw werd voor het
eerst op een wat grotere schaal informatie over muizen en ratten verzameld.
In 1945 publiceerde Schreuder een aantal verspreidingsgegevens van muizen
gebaseerd op analyses van braakballen van kerkuilen verzameld in de jaren
1939-1944. Deze werden onder meer gevonden op Schouwen, Walcheren,
Noord- en Zuid-Beveland en in Zeeuwsch-Vlaanderen, één in de Hoekse Waard
(Strijen), één op Voorne (Tinte) en één te Dordrecht. Wilmink(1944) presen
teerde eerst gegevens over Noord-Beveland en later ook over Zuid-Beveland
(1949). Mulder (1969) vulde deze informatie aan met nieuwe gegevens over
braakbalanalyses van 1964 tot 1969. Diverse auteurs verrichtten omstreeks de ja
ren zestig onderzoek met vallen, in het kader van een landelijk onderzoek naar de
noordse woelmuis (Kasteel 1963; Van Laar 1959, 1960; Van Wijngaarden 1959,
1961). Dit onderzoek werd samengevat in een landelijk rapport over de versprei
ding van de noordse woelmuis in Nederland (Van Wijngaarden 1967). Kort
daarop verscheen de eerste landelijke atlas over de verspreiding van zoogdieren
in Nederland (Van Wijngaarden, Van Laar en Trommel 1971).
In de jaren zeventig en daarna werden in de delta enkele grote onderzoeken
met inloopvallen uitgevoerd. In die jaren kwam ook veel onderzoek tot stand
naar de gevolgen voor kleine zoogdieren van de verbinding van Noord- met
Zuid-Beveland; de noordse woelmuis stond hierbij centraal, onder meer bij Abra
hams en de Ridder (1979), Ligtvoet (1983, 1985), Ligtvoet en Van Wijngaarden
(1984, 1985), Poelen (1984) en Zijlstra (1981). Ook werd landelijk aandacht be
steed aan de areaalgrens van de aardmuis, waarbij ook delen van Zeeland werden
geïnventariseerd (Hartog en Polder 1979). Hel lukte hen destijds wel om het
voorkomen van de aardmuis op Zuid-Beveland aan te tonen, maar de onder
grondse woelmuis werd niet gevangen. Vanuit Rijkswaterstaat was er belangstel
ling om de verspreiding van kleine zoogdieren in kaart te brengen in de veran
derde milieus van de voormalige zeearmen Grevelingen. Krammer-Volkerak en
Oosterschelde (Kogel 1980. 1982. 1983). In de eerste helft van de jaren tachtig
werden de eilandjes in de afgesloten zeearmen voor het eerst onderzocht door
Bodar en Van der Werf (1981). De eilandjes in de Grevelingen werden, wat de
kleine zoogdierfauna betreft, gevolgd door De Kraker en Baas (1984), Slim.
(1985) en De Kraker en Derks (1991. 1993a, b en 1998). Aan hel eind van de ja
ren negentig brachten Van der Reest e.a. (1998) de muizenfauna van de eilandjes
in de Grevelingen. het Krammer-Volkerak en het Veerse Meer nogmaals in kaart.
Halverwege de jaren tachtig waren diverse auteurs actief in andere gebieden.
Zo onderzocht Maas (1983) een aantal gedeelten van Walcheren. Daarbij trof hij
op diverse locaties walerspitsmuizen aan. Buise (1984) en Buise en Vonck
144