neer voldoende druk op een platformpje wordt uitgeoefend. Lokvoer kan alleen op het platformpje worden aangebracht. Droog gras of stro bemoeilijkt de afstel ling. Tijdens dit onderzoek bestonden de 'pitfalls' uit van de bodem ontdane pet- nessen. Om de fles als val te gebruiken, wordt deze (met dop) op de kop zover ingegraven (met grondboor, doorsnede 12 cm) dat de rand van de fles lot op maaiveldhoogte komt. De afgezaagde bodem wordt met hel lokaas erbovenop gedurende de prebaitperiode op de opening gelegd. Een stukje pvc-goot ligt over de ingegraven petfles tegen de neerslag. De val wordt eenvoudig op scherp ge steld. namelijk door het weghalen van de afgezaagde bodem. Houten vallen zijn gemaakt van watervast triplex (zijkanten en bovenkant) en bevestigd op een ste vige bodemplaat. Evenals de hierboven genoemde valsoorten is hierin eveneens een valdeurtje aangebracht, dat met een wipmechanisme ontgrendeld wordt. Braakbalanalyses Bij onderzoek naar het voorkomen van zoogdieren in een bepaald gebied vormt hel uitpluizen van braakballen een onmisbare aanvulling op de vangsten met val len. Bijna alle roofvogels en roofdieren in de delta hebben muizen op hun menu staan. Niet alle predatoren zijn geschikt voor onderzoek naar kleine zoogdieren. Ransuilen hebben een eenzijdig menu, in de delta vooral veldmuizen. Daardoor zijn braakballen van deze soort minder geschikt voor een algemeen zoogdieron- derzoek. De winterroeslplaatsen - dit zijn plaatsen waar vogels met enkele tot enige tientallen exemplaren gezamenlijk de winter doorbrengen - van ransuilen, zijn dankbare verzamelplaatsen. De velduil eet voornamelijk woelmuizen. maar in tegenstelling tot de ransuil deponeert deze uil zijn braakballen verspreid over een groot gebied. Deze zijn daardoor lastig te verzamelen. Braakballen van steenuilen bevatten vooral veel insecten en maar weinig resten van kleine zoog dieren. Ook zijn braakballen van dagroofvogels weinig geschikt, omdat hun maagsap de essentiële schedelkenmerken van kleine zoogdieren aantasten, waar door hel op naam brengen niet meer mogelijk is. Ransuilen komen 's winters in groepen van enkele tientallen individuen in de roeslplaatsen bijeen (Jonsson 1993). De kerkuil is een uitgesproken standvogel. Zijn jachtgebied ligt enkele kilometers van de dagroestplaats. Jonge en door voedseltekort gedreven exemplaren kunnen over grotere afstanden gaan zwer ven. Ook de bosuil is een standvogel; juveniele exemplaren zwerven hoogstens twintig kilometer. Hoewel ook ransuilen grotendeels als standvogel bekend staan, zwerven juveniele dieren en exemplaren van noordoostelijke populaties soms over grote afstanden. Dit betekent dat aan de vondst van een enkel onge bruikelijk prooidier in de braakballen van de kerkuil of de bosuil op een voorma lig eiland in de delta geen conclusies kunnen worden verbonden. Meerdere vond sten beginnen een aanwijzing te vormen voor een nieuwe vestiging. Herbevestiging in een vervolgparlij geeft zekerheid. Voor ongebruikelijke prooi dieren van een ransuil is meer nodig: pas wanneer herhaaldelijk en over een lan gere periode bepaalde schedelresten in de braakballen van dezelfde vindplaats opduiken, is er zekerheid dal er in de nabije omgeving van de roestplaats een populatie van een bepaald prooidier aanwezig is. Valvangsten vormen steeds het sluitstuk van de kennis over de verspreiding. 148

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2001 | | pagina 158