Wat waren dan die ideeën die onder vuur lagen? In kort bestek kwam het neer op
het volgende: Aristoteies, de meest gezaghebbende van de Griekse filosofen, had
ooit het universum onderverdeeld in aan aantal regio's. Enerzijds was er het on
veranderlijk geachte 'bovenmaanse', een gebied voorbij de maan waar de hemel
lichamen volgens eeuwigdurende en 'volmaakte' cirkelbewegingen rondgingen,
anderzijds was er het veranderlijke 'ondermaanse', het gebied tussen de aarde en
de maan, waar de natuurlijke beweging een rechte lijn was. Verder werd veron
dersteld dat alle materie in dit ondermaanse was opgebouwd uil vier elementen -
aarde, water, lucht en vuur - waarbij alle waargenomen reacties werden toege
schreven aan verschuivingen tussen deze vier elementen.
Aangezien Aristoteies in zijn - vrijwel alles omvattende - natuuropvatting een
plaats had ingeruimd voor het begrip van de 'onbewogen beweger' (een boven
natuurlijke grootheid die bijvoorbeeld de beweging van de hemellichamen on
derhield), sloot dit door hem geconstrueerde wereldbeeld goed aan bij de christe
lijke leer van een almachtige schepper. Zijn opvattingen kregen geleidelijk aan
zelfs de status van een onveranderlijk dogma. Tot het begin van de zeventiende
eeuw bleef deze status, met alles wat er bij hoorde, nagenoeg ongewijzigd ge
handhaafd. De Renaissance echter bracht een herleving van de belangstelling
voor de klassieke Romeinse en Griekse cultuur. Oude manuscripten werden op
nieuw uitgegeven en bestudeerd en zo kwamen ook klassieke, met Aristoteies ri
valiserende theorieën weer onder de aandacht van de geleerde wereld. Zo bleek
er aangaande de materie ook de aloomhypothese te zijn van de Griekse natuurfi
losofen Democrites en Epicurus. Hierin werd niet uitgegaan van de vier-elemen-
lenleer, maar werd verondersteld dat alle materie was opgebouwd uit onzichtbaar
kleine deeltjes, die atomen werden genoemd. Gedachten als deze inspireerden di
verse natuurfilosofen uit de vroege zeventiende eeuw tot navolging en uitbouw.
Ook in methodisch opzicht kregen andere opvattingen een kans. Er werd steeds
meer naar de natuur gekeken als bron van 'echte' kennis, en die vaak nauwge
zette waarnemingen lieten niet na om grote gevolgen te hebben.
De astronomie was het eerste bolwerk dat werd ingenomen, en dal in slechts
luttele decennia. Aan het eind van de zestiende eeuw toonde de Deen Tycho
Brahe onomstotelijk aan dat er nieuwe sterren konden verschijnen in het onver
anderlijk gedachte bovenmaanse. Niet lang daarna bewees hij even onomstotelijk
dat kometen ver boven de maan hun weg door hel heelal zochten, en niet - zoals
Aristoteies had gesteld - behoorden tot de meteorologische fenomenen van de
aardse atmosfeer. Had in 1543 de verschuiving door Copernicus van het middel
punt van het planetenstelsel (van de aarde naar de zon) nog iets gehad van een
poging om de volmaakte cirkelbeweging aan de hemel te 'herstellen', rond 1600
bewees Kepler dat de banen van de planeten geen mathematisch perfecte cirkels
waren, maar dat ze rond bewogen in ellipsen met verschillende excentriciteit.
Nadat Galileï in 1610 met zijn ontdekking van de manen van Jupiter ook nog
eens aantoonde dal er meerdere rotatiecentra in het heelal aanwezig waren, was
voor kritische denkers voldoende aangetoond dat het klassieke wereldbeeld van
de Grieken niet deugde.
Nu is aantonen dat de wereld anders is dan gedacht één ding, verklaren
waarom dat zo is, is van een geheel andere orde. Toch was in de vroege zeven
tiende eeuw juist dat wat een aantal filosofische nieuwlichters probeerden te
doen. Eén van hen was de filosoof Descartes, een geboren Fransman die een
groot deel van zijn werkzaam leven in de Nederlanden doorbracht. Vanaf 1637
8