Toch kan zoTi uitspraak in het licht van die tijd nauwelijks vreemd worden ge
noemd. De wereldzeeën werden nog maar enkele decennia verkend en wat door
diverse zeevaarders mee naar huis werd genomen aan verhalen en objecten,
klonk niet alleen vreemd en exotisch, maar was het ook in Europese ogen. Een
grens tussen waarheid en verdichting kon toen nog nauwelijks worden getrok
ken.
Methodiek van natuuronderzoek
Belangrijker is dan ook de waarde die De Mey toekende aan de methodiek van
natuuronderzoek. En daarin betoont De Mey zich opvallend bij de tijd. Eerder in
de eeuw had de Engelse kanselier Francis Bacon zich uitgesproken voor natuur
onderzoek gebaseerd op concrete ervaringen. Zo propageerde Bacon het verza
melen van feitelijke gegevens zonder vooringenomen standpunt. Dit zou een eer
ste vereiste zijn voor de vorming van nieuwe kennis. Bacon wordt daardoor wel
gezien als de vader van het moderne methodische natuuronderzoek. De Mey
kende Bacons geschriften en ook hij hechtte sterk aan observatie en experiment
als bron en toetssteen voor ware kennis.43 Eén van zijn uitspraken laat daarom
trent weinig te raden: 'want het is vast en zeker dat niet weynige van die dingen
welke doorgaans gezegd en geloofd worden, wanneer het op de proef en bevin
ding sal aankomen, versierd en opentlyk vals worden bevonden.'14 In de laatste
editie van zijn Sacra physiologia uit 1661 verwijst De Mey bijvoorbeeld ook
naar ontdekkingen die met behulp van de recent ontdekte microscopen konden
worden gedaan. Zo had hij in azijn "door middel van vergrootglasen' wel eens
'slangsgewijze wormen' gezien 'welke sich met bochten en sulks al vrij haastig,
van de eene naar de nadere plaats beweegen". Hij deelt dan ook de - nadien cor
rect gebleken - mening van de Franse geneesheer Borellus dat de zo gevreesde
pest door zulke onzichtbare deeltjes zou kunnen worden verspreid.45 Behalve de
microscoop hanteerde De Mey af en toe ook een telescoop voor de macrokos
mos. Zo schrijft hij in een van zijn werken:
Op den vijfden october 1661 heb ick in eygen persoon, een seer lange ver-
rekyker gekregen hebbende, de gedaente der maene aegemerkckl en die be
vonden te zijn, een lighaam sich selven seer ongelijck hollebollig en van
verscheyden gestalte en gedaente. Vele deelen vertoonden sich blaeuwach-
tig als leegten en weynig licht geevende. Sommige deelen puylden meer
uyt en gaven middelmatig licht: eenige deelen gaven veel licht, als. sterre-
kens hier en daer verstopt. Waer uyt blijkt dat sommige deelen der mane
vaster en massiever van deele dan andere, en daarom ook groter licht geven
door een sterkere wederstuytinge der Sonne-stralen.4"
Van het getoonde was De Mey dusdanig onder de indruk dat hij als illustratie bij
deze tekst zowel een kaart van de maan als van de zon opnam.47 Ook het doelbe
wust opzetten en uitvoeren van experimenten kon De Meys goedkeuring wegdra
gen. Zoals gezegd was ook deze gedachte in de zeventiende eeuw nog vrij nieuw.
De notie dat de natuur niet op de pijnbank mocht worden gelegd, eenvoudigweg
omdat de verkregen resultaten in dat geval nooit als bron van 'echte' natuurken
nis zouden mogen gelden, was nog lang niet algemeen ten grave gedragen. De
10