Noten 1Ghijsen (1974) voegt er zelfs aan toe: Sorex araneus-, voor Zeeu wsch-Vlaanderen is de juistheid van deze benaming twijfelachtig, gelet op het overheersen van Sorex coronalus en de betrekkelijke zeldzaamheid van Sorex araneus, juist in dat gebied. 2. De op Schouwen-Duiveland en Walcheren voorkomende achternaam 'Rotte' lijkt niets te maken te hebben met het bruine zoogdier; ook een verband met het riviertje De Rotte, waar Rotterdam naar is vernoemd, is niet waarschijnlijk. Meer voor de hand liggend is de afkomst van "Rotte" van de ge westelijke benaming in Noord-Zeeland voor meekrap, een gewas dat vooral veel geteeld werd op Duiveland. 3. De oorzaak van het grote aantal moet worden gezocht in het feit dat de (bruine?) ratten door de hoge waterstanden werden verdreven naar de droge, hogergelegen plaatsen: dorpen en huizen; door hel gebrek aan dekking werden de rallen meer opgemerkt. 4. Bij de naamgeving van niet algemeen gebruikelijke topografische plaatsen is de spelling gevolgd van de Grote Provincie Atlas. 1:25000, Zeeland tl 990) en de Inventarisiilieatlas voor flora en fauna van Nederland 1981 5. In de lijst van J.C. de Man staan zeven specimina vermeld afkomstig van Walcheren; behalve specimen 6 (de schedel van een zwarte rat), blijken de overige specimina zich te bevinden in de na tuurwetenschappelijke collectie van het Koninklijk Zeeuwsch Genootschap cler Wetenschappen: specimen I: gewone bosspilsmuis 'Sorex araneus. Linn, Spitsmuis. Walcheren"; specimen 2: veldmuis Tlypudaeus arvalis. III. Veldmuis. Walcheren'; specimen 3-6: zwarte ral 'Mus rattus. Linn. Zwarte rat. idem. (Walcheren]', 'Mus rattus-var. alba. Zwarte en witte variëteit, idem. [Walcheren]', 'Schedel van Mus rattus.'; specimen 7: bruine rat "Mus decumanus. Pal 1. Bruine rat. idem. [Walcheren]": specimen 8: bosmuis 'Mus sylvaticus, Linn. Boschmuis. idem. [Walcheren]". Nameting van specimen 2 geelt de volgende resultaten: kopromplengte: 120 mm, staartlengte 44 mm. achtervoet, zonder nagels: 18 mm. oor 9 mm. Gelet op het feit dat de staart 37% van de kopromp lengte bedraagt, is hel zeer onwaarschijnlijk dat het hier gaat om een veldmuis. De naam Hypiulaeus verwijst naar de familie van de zogenaamde bosvvoelmuizen. een inmiddels in onbruik geraakte ge slachtsnaam; hiertoe behoort ook de rosse woelmuis. Met exemplaar, dal overigens in slecht gecon serveerde toestand verkeert, zou op grond van de uiterlijke kenmerken ook als een noordse woelmuis gedetermineerd kunnen worden. Nader onderzoek kan hierover uitsluitsel geven. 6. Algemeen Christelijke Jeugdbond voor Natuurstudie (acjn); Vereniging voor Zoogdierkunde en Zoogdierbescherming vzz) 7. Dit onderzoek werd uitgevoerd in opdracht van hel ibn-dlö (Instituut voor Bos- en Natuuronder zoek (ii).n) van de Dienst Landbouw Onderzoek (Dt.o)), tegenwoordig Al terra gehelen. 8. Kleine zoogdiersoorten als spitsmuizen, woelmuizen en ware muizen worden al snel verorberd door zwarte kraaien (Con us corone): verder is een juiste determinatie van dit geplette materiaal illu soir. 9. Dit programma is vervaardigd door C. Berrevoets te Middelburg en door hem vrij beschikbaar gesteld op zijn website. 10. Deze gegevens zijn welwillend ter beschikking gesteld door Wim Nieuvvenhuizen van het ibn- dlo. 11. Over het voorkomen van de waterspilsmuis op Schouwen-Duiveland bestaat onduidelijkheid: Van Laar vermeldt op een verspreidingskaart van 1930-1969 drie vangsten en één braak balvondst op de kop van Schouwen. In hetzelfde hoofdstuk vermeldt hij voor de periode 1900-1987 één vangst en één braakbalvondst. 12. Persoonlijke mededeling van de heer H. Meerman. 13. Door muskusrattenvangers werden van 1988 lol halverwege 1998 op de Zeeuwse eilanden 1900 woelratten gevangen; in Zeeu wsch-V laanderen waren dal in die periode 1922 exemplaren. Van medio 1998—eind 2000 waren dal voor geheel Zeeland circa 1650 exemplaren (geen exacte locaties bekend). 14. Medio maart 2001 is er door vissers een zwemmende muskusrat gesignaleerd voor een dam op Neeltjc .lans; hel exemplaar is door een gewaarschuwde medewerker van de Muskusratbesirijdings- dienst, na het aan land komen, opgespoord en gedood. 15. Voor de wetenschappelijke nomenclatuur wordt hier Wilson cn Reeder (1993) gevolgd en afge weken van Broekhuizen e.a. 1992), die Pitymus subterraneus aanhouden. 16. Een uitzondering hierop vormen enkele braakbalpartijen uit het westen van Schouwen-Duive land: hier ligt het percentage omstreeks 30%. ruim twee keer zo hoog als dat van de veldmuis. 17. Door muskusrattenvangers werden van 1988 lot halverwege 1998 op de Zeeuwse eilanden 2207 bruine rallen gevangen; in Zeeuwsch-Vlaandercn waren dal in die periode 2166 exemplaren. Van me- 190

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2001 | | pagina 200