waren gebracht, werd in aanwezigheid van de voltallige stadsregering in het
Auditorium een plechtige oratie uitgesproken. Er werd bijzondere muziek ten ge
hore gebracht en kosten noch moeiten werden gespaard om de onafhankelijkheid
van de stad te benadrukken.65 Maar de vreugde was van korte duur. De Classis
Walcheren was zwaar geschoffeerd en dit kerkelijk college richtte zich tot de
Prins van Oranje, die op formele gronden wel moest ingrijpen. De eigenzinnige
stadsregering haalde bakzeil en de kersverse hoogleraar Momma moest Zeeland
verlaten. De Mey kon zich slechts ternauwernood als hoogleraar handhaven. De
affaire deed de Illustere School geen goed. Na De Meys dood, in 1678, was de
onderwijsinstelling weer voor decennia gedoemd lot de vroegere sluimerende
status.64
Denkbeelden aangaande de kosmos en de materie
Op de Illustere School gaf De Mey college uit het cartesiaanse leerboek van Re
gius. Toch wil daarmee niet gezegd zijn dat hij in zijn denkbeelden Descartes
klakkeloos navolgde. Integendeel. Tot in de jaren zeventig verkondigde De Mey
uitgesproken aristotelisch klinkende standpunten. Zowel in zijn Beschryvinge
van den aerd en we rekingen der consciëntie uit 1652, als in zijn Vervolg van 't
Natuer-toneel uil 1672 betoonde De Mey zich een aanhanger van de klassieke,
aristotelische kosmologie. Zo onderscheidde De Mey een drietal 'Hemels'. De
eerste hemel strekte zich uit van het aardoppervlak tot aan de maan (kortom, het
klassieke 'ondermaanse'). Dit gedeelte kon in drie stukken worden onderver
deeld. welke verschilden in plaats, grootte, gebruik en hoedanigheid. Daarboven
zat dan de tweede hemel, waar de sterren zich bevonden, en daarboven bevond
zich ten slotte de 'derden ofte onsichtbaren hemel': de hemel der hemelen, ofwel
het hemels paradijs.63
Ondanks deze klassiek klinkende uitspraken betoonde De Mey zich van meet
af aan kritisch ten opzichte van wal hem werd voorgehouden; dit conform zijn
eigen uitspraak dat 'men niet blindelings de gevoelens van sijn leer-meester moet
volgen, en in sijne woorden sweeren'.66 Of De Mey hierbij zijn oom Isaac Beeck-
man in gedachten had, vermeldt de historie niet. Uit het voorgaande mag duide
lijk zijn dat De Mey geen rechtgeaard volgeling van zijn oom kan worden ge
noemd. Maar ook van zijn Leidse leermeesters week hij af. Burgersdijk
bijvoorbeeld, zag geen reden om aan te nemen dat de materie zou zijn opge
bouwd uit onzichtbare atomen en van die aristotelische lijn van denken distan
tieerde De Mey zich nadrukkelijk.67
In zijn opvattingen aangaande de aard van de materie lijkt De Mey veeleer te
zijn beïnvloed door de Franse natuurfilosoof Gassendi. Geïnspireerd door het
Griekse atoommodel van Epicurus, zoals dat was overgeleverd via het grote leer
dicht van Lucretius, De Rerum Natura, had Gassendi de gedachte uitgewerkt dal
alle materie opgebouwd moest zijn uit minuscuul kleine bouwsteentjes. Van die
deeltjeshypothese was De Mey duidelijk gecharmeerd.615 In 1655 probeert De
Mey het verschil tussen vaste stoffen en vloeistoffen te verklaren door een eigen
combinatie en interpretatie van wat hij bij Gassendi en Descartes heeft gelezen,
of wat hij wellicht toch ook al bij zijn oom Beeckman in Dordrecht had gehoord.
De Mey begint zijn betoog met een eigen recapitulatie van wat later de eerste
wet van Newton zal worden genoemd, maar welke traagheidsregel al - in meer
14