en durft hij eigen standpunten in te nemen. Enerzijds is hij nuchter, anderzijds durft hij visionair te zijn. Zo beschrijft De Mey legen het eind van zijn leven hoe volgens hem de ideale staat zou moeten worden vormgegeven. De Meys Euzooia zou een maatschappij moeten worden, waarin als gevolg van een toegenomen welvaart meer vrije tijd zou komen. De mensen zouden hierdoor in staat zijn om meer lijd aan studie te besteden, bijbelstudie, maar ook natuurstudie. Een bijzon dere rol zag hij daarin weggelegd voor 'musea' als verzamelplaats van kennis en als bron van vermaak.1"7 Ook dit visionaire beeld heeft trouwens weer een paral lel bij Bacon, die in 1626 met zijn boek Nova Atlantis een utopisch ideaalbeeld had geschetst van een menselijke samenleving, waarin een "Huis van Salomo' was geprojecteerd als lonkend centrum voor natuuronderzoek.",s Met zijn aandacht voor de 'res naturales' past De Mey bovendien voortreffe lijk in het geschiedbeeld dal onlangs door Van Berkel is geschetst met betrekking tot Het boek cler Natuur' als onderbelicht element van de Nederlandse intellec tuele traditie.109 In deze zienswijze behoort het beschouwen van 'het gewone' in Gods 'werken der natuur' lol een van de markantste zaken bij de beoefening van de natuurwetenschappen op het Nederlandse grondgebied. Weliswaar heeft Theunissen inmiddels het nodige op het belang van deze zienswijze afgedongen, maar dal neemt niet weg dat het laatste woord over deze kwestie nog niet is ge sproken.110 Een begrip als 'mentaliteit' of 'volksaard' is nu eenmaal lastig te van gen. De constatering echter dat er ook inzake de beoefening of receptie van we tenschap nationaal gebonden accenten zijn aan te wijzen, valt niet te loochenen. Wetenschapsbeoefening is weliswaar een bezigheid die van nature geen territo riale grenzen kent, maar door de specifieke verschillen in organisatie van landen en samenlevingen is het onontkoombaar dat juist vanwege die institutionele componenten er eigen - meer lokale - keuzen worden gemaakt. Waar zoiets voor naties en taalgebieden geldt, mag dat in het tijdperk van de 'Republiek der Zeven Vereenigde Nederlanden' (met haast autonome provincies) ook worden doorgetrokken naar een provinciaal niveau. Niet voor niets schreef Struik al in 1958 dat het eenvoudiger zou zijn om voor het zeventiende-eeuwse Nederland een geschiedenis van de wetenschap te schrijven voor afzonderlijke plaatsen, dan voor de Republiek als geheel.1" Want al mag Zeeland dan nimmer een goed functionerend systeem van hoger onderwijs hebben bezeten, vanaf 1600 is er door alle eeuwen heen wél een opvallende buitenuniversitaire inte resse geweest voor met name de natuurwetenschappen. Alleen was die Zeeuwse aandacht voor natuurstudie meer naar binnen dan naar buiten gericht en ook die beslotenheid verklaart mede waarom deze activiteiten nauwelijks tot de ge schiedschrijving zijn doorgedrongen. De eilandenstructuur van Zeeland lijkt, wat dal betreft, ook zijn sporen te hebben nagelaten in het geestelijk leven van de Zeeuwse bevolking. De Mey en de Zeeuwse intellectuelen De gedachte dat wetenschapsbeoefening in sterke mate bepaald wordt door lo kale en sociaal-maatschappelijke factoren is niet nieuw. Al in 1989 suggereerde Van Berkel in een essay over de wetenschapsbeoefening in Zeeland dat de con tacten met het gewest Holland wel eens meer bepalend voor het functioneren van de Zeeuwse wetenschap zouden kunnen zijn geweest, dan welke andere factor 23

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2001 | | pagina 33