dan ook.112 Immers, in Holland waren niet alleen succesvolle instituties van hoger onderwijs, daar was ook een gesmeerd werkend netwerk van internationaal werkzame uitgevers aanwezig. Door het ontbreken van een eigen infrastructuur zouden de Zeeuwse natuuronderzoekers bovendien te solitair werkzaam zijn ge weest. Hoewel Van Berkels suggestie zeker aantrekkelijke kanten heeft (het zou ophelderen waarom De Mey relatief weinig weerklank buiten de Zeeuwse eilan den heeft gekregen), blijkt deze institutioneel gerichte verklaring toch te eenzij dig te zijn. Want Van Berkels veronderstelling dat er in het zeventiende-eeuwse Zeeland maar weinig te merken was van een 'practisch wetenschappelijke sub cultuur van gelijkgestemden', blijkt door dc bronnen te worden weerlegd. De veronderstelling, geformuleerd in 1986 door Frijhoff, dat er juist in Zeeland sprake zou zijn geweest van 'een eigen traditie van autodidactische, in elk geval extra-universitaire belangstelling voor heel dal wetenschapsgebied dat van de theoretisering van techniek via de praktische naar de theoretische natuurweten schappen liep', lijkt meer steun te verdienen."1 Al eerder heb ik ten aanzien van de beoefening van de sterrenkunde in Zeeland betoogd dal ik op dit punt het meest naar Frijhoffs standpunt neig.1" Hoe zat dit bij De Mey? Wat welen we van zijn context? Valt het te reconstru eren wie er om hem heen stonden? Duidelijk is dal De Mey zich in Zeeland goed op zijn plek voelde. Na zijn huwelijk wilde hij onmiskenbaar niet weg uit Mid delburg. Kerkelijke beroepen naar sleden als Mechelen, Amsterdam of Rotter dam sloeg hij af en het is daarom nog maar de vraag of hij een hooglcraarsbenoe- ming in Utrecht (waar hij in 1662 op de nominatie stond voor de vacature theologie) had geaccepteerd."5 Een gegeven als dit suggereert dat een man met een intellectuele belangstelling als de zijne ter plaatse aanspraak op eigen niveau moet hebben gehad. Aangezien er van De Mey hoegenaamd geen corresponden tie bewaard is gebleven en ook zijn notitieboeken zijn verdwenen, is er van zijn netwerk alleen een fragmentarisch beeld te krijgen. Stellige uitspraken zijn daarom lastig te doen, maar dat De Mey kon terugvallen op een netwerk van 'ge lijkgestemden' lijkt toch wel zeer waarschijnlijk. Ook voor andere plaatsen in Nederland is recentelijk aangetoond dat er lokale convergentiepunten van weten schapsbeoefening bestaan hebben met 'studiosi' waarvan de activiteiten aan de hoofdstroom van de wetenschap zijn voorbijgegaan. Een glimp van het Walcherse netwerk van De Mey is op te vangen, door na te gaan aan wie De Mey zijn publicaties opdroeg. Soms was zo'n opdracht gericht aan formele instellingen van wie een begunstiging in geld of natura werd ver wacht (zoals de Staten van Zeeland), maar even geregeld betrof dit vrienden met een verwante belangstelling: 'dewyl de vriendschap [het] best word verkregen, en allervast werd onderhouden tussen menschen die enigszins in aart en neygin- gen over-eenkomen.'"7 Zo draagt De Mey geschriften op aan: Johannes Boreel (1621-1673), heer van Westhove, een diplomaat die hem in 1668 uitnodigde om in Engeland predikant bij de ambassade te worden [1655]; Pieter Burs, rector van de Latijnse school en 'ervaren geneesmeester' [1655]; Anthony Everaerds, een heelmeester die in 1661 een medisch gezelschap oprichtte en die in 1666 een originele studie publiceerde over de embryo nale ontwikkeling van konijnen [1673]; 24

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2001 | | pagina 34