achtervleugel. Bij de verbouwing tot museum, in 1888. werd het achttiende - eeuwse gebouw op sommige punten aangepast. Vermeld werd reeds de gedeelte lijke verhoging van de achtervleugel en dc overkapping van de rechter binnen plaats. In het voorgedeelte uit circa 1735 werd de scheidingsmuur tussen de rechter voorkamer en het aangrenzende kabinet verwijderd, waardoor ook hier één grote tentoonstellingsruimte beschikbaar kwam. Het verbouwingsbestek van 1888 vermeldt enige bijzonderheden die meer duidelijk maken over de originele toestand.50 Zo moest het (secundaire) trappenhuis achter het gesloopte kabinet eveneens worden verwijderd. Deze trap leidde naar het souterrain, de etage en vermoedelijk ook de naar de zolder.51 De voornaamste functie van deze trap zal echter de verbinding met de keuken in het souterrain zijn geweest. Interessant is ook het gegeven dat op de rechter binnenplaats een scheidings muur met drie ramen moest worden weggebroken. In combinatie met de gege vens uit de boedelinventaris van 1745 valt daaruit op te maken dat de ruimte ach ter de rechtervleugel van het voorgebouw oorspronkelijk een open binnenplaats was met aan de achterzijde een gang voorzien van drie ramen. Van deze zijgang is nog het verloop van het zadeldak zichtbaar in de bepleistering van de muur van de overloop. Waarschijnlijk strekte de zijgang zich ook uit langs de oostzijde van de binnenplaats, zodat er een aansluiting was op de zo-even genoemde trap vanuit het souterrain. Een aanwijzing in deze richting is de vermelding van een 'galderijtje naast de goudtleercamer', de rechter voorkamer, in de inventaris van 1745. Het bestek van 1888 schreef voor dat de drie lichtkozijncn van de dwars- gang opnieuw in dc achtergevel moesten worden toegepast. De zijgang had dus vrij grote ramen. In de gang bevonden zich blijkens de inventaris van 1745 tot aan de afbraak in 1888 twee grote ingebouwde wandvitrinekasten voor porselein, glas, tin en koper. Het huis had in de achttiende eeuw een grotere symmetrie en een fijnschaliger indeling dan nu hel geval is. Voorgebouw en achtergebouw waren equivalenten van elkaar, gescheiden door twee binnenplaatsen, verbonden door een brede hoofdas van vestibule en gang en een smallere dwarsas halverwege het gebouw. De boedel van 1745 Waar onze monumentale woonhuizen vaak nog maar een afschaduwing te zien geven van hun oorspronkelijke luisterrijke staat, zijn boedelinventarissen een zeer welkom middel om het beeld van de vroegere pracht opnieuw op te roepen. Was het aan de hand van de boedelbeschrijving uit de tijd van Caspar van Citters maar zeer globaal mogelijk om een indruk te krijgen van de staat van het huis op dat moment, de boedel van 1745 (bijlage 2), maakt, in combinatie met de gege vens uit het bestek van 1888, een betrouwbare rondgang door het huis mogelijk. De twee 'salons' met kabinetten in de nieuwe voorvleugel vinden we terug als een 'onopgemaakte zalet' met een 'onopgemaakt cabinet' aan de ene zijde en een 'zalet met goudleer behangen' en een 'cabinet daar aan volgende'. Het is niet duidelijk of de goudleerkamer zich links of rechts van de hoofdingang bevond. Zowel de 'onopgemaakte' zaal als de goudleerzaal waren in 1745 zonder meu bels. In het 'onopgemaakte' kabinet bevonden zich onder meer twaalf stoelen met 'blauwtrijpe' zittingen, twee kinderstoelen en twee metalen kanonnetjes op hun afuiten. Het kabinet naast de goudleerkamer was met een 'leger ledikantje' 60

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2001 | | pagina 70