PRIJSVRAGEN
111
auteur van antwoord onder motto e heeft toestemming gegeven
zijn antwoord te gebruiken. Het bleek J. Martinet Kuypers te zijn
(inv.nr. 59, f. 134). De jurycommissie zou volgens de notulen van
27 september 1785 (inv.nr. 5, p. 254) gecontinueerd moeten wor
den om te beoordelen wat van de voorstellen door het Genootschap
gedaan 'daadlijk ter uitvoeringe' gebracht zou kunnen worden. In
Verhandelingen ZGW 1775, IV, p. 629-668: 'Verhandeling over
het begraven der lijken in de steden en kerken' door J.W. te Water;
in 1774 reeds door de auteur voorgelezen (inv.nr. 56, p. 27) en
ook apart gedrukt {Cat. ZGW 1864, p. 365). Job Baster schreef
15-11-1774 een brief aan J.W. te Water over literatuur inzake het
begraven in kerken (hs. 1965). A. Kluit heeft 25 september 1776
zijn oratie ter gelegenheid van de verkrijging van een professoraat
aan de Middelburgse Illustere School ook over het thema begraven
gehouden. Zijn redevoering is bewaard (ZB, 1045 F 8). Uit het
boek Adriaan Moens, directeur-generaal van Nederlandsch Indië door
H.C.M. van Oosterzee blijkt dat Moens twee begraafplaatsen bui
ten Batavia heeft laten aanleggen. Hs 498 bevat een brief van Moens
waarin hij melding maakt van de aangelegde begraafplaatsen, onder
andere naar aanleiding van de hem toegezonden vertaalde oratie
van Kluit en de verhandeling door Te Water in Verhandelingen
ZGW 1775, IV, p. 629-669 (zie ook hs. 3001). In 1777 schreef
N.C. Lambrechtsen de verhandeling: 'Over de ongegrondheid der
redenen, waarom het begraven in de steden en kerken binnen dit
gemeenebest niet zouden kunnen worden afgeschaft, en over de
bekwaamste middelen om die gewoonte te doen ophouden'. In
hetzelfde handschrift volgt een commentaar op deze verhandeling
door een anonieme auteur (hs. 6187). In 1785 wilde het Genoot
schap het begraven buiten de kerken stimuleren en schonk daarom
een kleine bijdrage aan de oprichters van hetTielse kerkhof (inv.nr.
59, p. 273). Dit gebeurde op verzoek van J.D. van Leeuwen (inv.nr.
5, p. 256). N.C. Lambrechtsen diende in 1790 een memorie in
bij het Perpetueel Committé over het begraven buiten kerken en
steden (inv.nr. 63, stuk 310). Een commissie wordt aangesteld
om de voordracht te bestuderen en om te zien of er middelen zijn
om het belangrijke project in gang te zetten. De commissieleden
zijn: B.M. Pous, S. de Wind, A. Drijfhout en als reserve M. van
Visvliet (inv.nr. 233, f. 109). In 1792 rapporteert Lambrechtsen
namens de commissie: de zaak schiet niet op! Het Genootschap
krijgt het advies de verhandelingen van Van Leeuwen en Terne
apart te laten drukken om de begrafeniskwestie 'meer levendig en
meer algemeen, te maken' (inv.nr. 6, p. 228). Ook Van Leeuwen
verzoekt dat (inv.nr. 59, p. 137-139). Na deliberatie wordt besloten
om aan Van Leeuwen te vragen in plaats van dit voorstel een po
pulair stuk te schrijven over alles wat over dit onderwerp door het
Genootschap is gepubliceerd. In het programma van 1792 wordt
medegedeeld dat een aantal mensen in een afzonderlijk genoot-