PRIJSVRAGEN 131 Jury Juryrapporten Bekroning Prijsvraag 53 Vermits het uit de geschiedenis kennelyk is, dat de verschillende grieksche Staten, tot het afweren van de Persische macht, in een onderling verband gestaan hebben; dat zy ook, immers verscheidenen derzelven, eenen gemeenen Raad en Rechtbank gehad hebben, onder den naam van Amphictyonischen Raad bekend; dat eindelyk, na den tyd van Alexander den Grooten, eene foederative Republiek, onder den naam van het Achaeische Bondgenootschap, bestaan heeft, zoo word gevraagd: Welke is, in de beide verschillende tydvakken, de aard en natuur van ieder Bondgenootschap geweest; welken waren daarvan de voordeelige uitwerkselen; welken de nadeelige gevolgen, en gebreken: hoelang heeft ieder derzelven bestaan? en is derzelver verval en einde aan eenige oorzaak in derzelver Staatsform; of aan toevallige omstandighe den: 't zy van kwaad bestuur, of anderen, te wyten geweest? Welke zyn eindelyk de Staatkundige lessen of besluiten, uit die aanmerkingen, ter aanpryzing of afrading van een foederatif stelsel te maken? Indiener N.C. Lambrechtsen (inv.nr. 7, p. 16). Jaar 1797; herh. t/m 1802; ingetrokken 1803. Antwoorden Geen. Prijsvraag 54 Welken zyn de beste middelen, waardoor de Armkassen in dit Gewest omtrent de bedeeling van een aantal Armen kunnen ontlast worden? Daar hier toe geene geschikte middelen zullen kunnen opgegeven worden, zoo dat de Armen wettige aanspraak op onderstand hebben, dan dat men hun gelegenheid aanwyze, waardoor zy, ten nutte van de Maatschappy, zooal niet geheel, immers gedeeltelyk, zichzelven het noodige onderhoud, door eene of andere werksaamheid, kunnen verschaffen: zoo word in de vraag bedoeld: welke Fabriken, behalve de Linnenweveryen, tot zulk een bepaald einde, in aanmerking genomen de natuurlyke gesteldheid en ligging van dit Gewest, in deszelfs onderscheidene Gedeeltens, met gewenschte vooruitzichten zouden kun nen ondernomen worden. Men vordert, dat over zulke Fabriken gehandeld worde, die, zoowel in de steden als ten platten lande, kunnen uitgeoefend worden; en waar toe, zoo min mogelyk, kostbare geldsommen, ter instandhouding, gevorderd worden; en dat men de opgegevene takken, niet by beschouwingen alleen late berusten, maar het voordeel, zooyeel mogelyk, door naaukeurige berekeningen, aantoone. Indiener P. J. Serlé (inv.nr. 7, p. 17). Jaar 1797; herh. 1799 (na de bekroning met zilver); ingetrokken 1801. Antwoorden 1799: 3 (inv.nr. 7, p. 46, 48, 99). Mottos a: Ramener le bonheur, ranimer 1' industrie, soulager l'indigent, faire par tout du bien; sont les devoirs sacrés de tout bon citoyen, C.Ch. Bertling, W.A. de Beveren, M. van Visvliet, P. J. Serlé, A. Dingemans, A. Drijfhout en H. van Royen (inv.nr. 7, p. 43). In inv.nr. 7, p. 72-74 een juryrapport, ondertekend door A. van Lynden van den Heuvell, die niet in de jury was benoemd. Geen (inv.nr. 7, p. 93).

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2002 | | pagina 133