PRIJSVRAGEN 143 Jaar Antwoorden Motto Jury Bekroning Prijsvraag 73 Daar de ondervinding heeft geleerd, dat in het algemeen langs de Zeekusten, gerekend van den Hoek van Holland, tot aan den Helder, mitsgaders langs de Stranden van het Eiland Goerée, de afneming en verlaging van het Strand, hoofdzakelijk door lage, met Steen gedekte Rijsdammen, of zoogenaamde Steene Hoofden, op de doelmatigste en minst kostbare wijze kan tegengegaan worden, en bevonden wordt, dat op andere plaatsen langs onze Stranden of Zeekusten, met hetzelfde oogmerk, hoog boven de Stranden uitstaande of uitstekende Werken gebruikt worden, zij dan, dat die Wer ken meestal bestaan uit hooge Paalwerken gelijk, b.v. in Groningen en Vriesland, of uit hooge met Steen gevulde Palen-Hoofden, gelijk b.v. langs de Stranden van het Eiland Walcheren, terwijl juist op de laatstgemelde plaatsen het verschil tusschen Eb en Vloed grooter is, dan op de Stranden, tusschen den Hoek van Holland en den Helder, enz. Zoo wordt gevraagd: Zijn er schijnbaar gegronde zwarigheden, waarom men van de lage besteende Rijsdammen overal langs onze Stranden en Zeekusten, inzonderheid daar, waar het grootst verschil van Eb en Vloed gevonden wordt, dat voldoende effect ter beveiliging der Zeestranden en Duinen niet zoude mogen ver wachten, als dezelve op eenige plaatsen reeds met er daad gepresteerd hebben? zoo ja, Welke zijn die zwarigheden? en zouden dezelve door de constructie der met Steen gedekte Rijsdammen, of zoogenaamde Steene Hoofden daar naar in te rigten, of te wijzigen, zoo niet geheel, ten minsten grootendeels kunnen weggenomen worden, om alzoo de voordeelige uitwerkselen der besteende Rijsdammen, zoo veel mogelijk, op de meeste onzer Kusten te kunnen overbrengen, en hoedanig zou, in dat geval, de constructie behooren te zijn? Indiener F. W. Conrad (inv.nr. 98, nr. 87). Jaar 1807; herh. t/m 1814; in 1814 onder een wat gewijzigde tekst, die luidt: 'Daar de ondervinding heeft geleerd, dat in het algemeen langs de Zeekusten, gerekend van den Hoek van Holland af, tot aan den Helder; als ook langs de Stranden van het Eiland Goeree, de afneming en verlaging der Stranden, door lage, met steen gedekte Rijsdammen, of zoogenaamde Steene Hoofden, op de doelmatig ste en minst kostbare wijze wordt tegengegaan, en men ook, sints eenige jaren, begonnen is, om de hoog uitstekende Paalhoofden aan de Stranden der Eilanden Walcheren en Schouwen volgens eene regelmatige, met gewone helling van een natuurlijk Strand afdalende lijn te verlagen, zoo wordt gevraagd: 1Heeft de afzaging der hooge Paalhoofden, aan de kusten van Walcheren en Schouwen eenige en welke gevolgen opgeleverd, waaruit men met grond tot het verkiezen der lage geregelde afdalende, boven de hoog verhevene Werken, voor de defensie en verbetering van de Stranden, langs die kusten, zoude kunnen besluiten; of bestaan er deswegens nog 1806; herh. t/m 1809; ingetrokken 1811. 1809: 1 (inv.nr. 80, programma 1809). Niet achterhaald. Niet achterhaald. Geen (inv.nr. 80, programma 1811).

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2002 | | pagina 145